woensdag 24 juli 2019

Over G.P. (Gerard) Baerends 1916-1999 (geen biografie, maar wat herinneringen aan contacten met hem; enkele zelfs uit de tweede hand).

Voor mij was Gerard Baerends vooral de Oude Hollandse Meester van de ethologie. In tegenstelling tot de rusteloze, immer licht publiek-vleiende Niko Tinbergen, of de luidruchtige Lorenz, Aschoff en Kortlandt, straalde hij vooral rust en soliditeit uit. Hollandse degelijkheid, gevoed door een grote liefde voor het vak, en trouw. Zijn aanwezigheid was niet opvallend, maar als hij het woord nam, wist je meteen dat er een autoriteit sprak. Zoals alle ethologen van toen, kénde hij zijn beesten; en hij had een nuchter en tegelijk genuanceerd oordeel in zijn wetenschap (1).





Gerard Baerends in gesprek met Jan van Iersel. 1972.
(Foto's Joop Simons)
Niet dat je hem een flexibel mens kon noemen. Tussen de Groninger, en vele andere, ethologen stak hij weliswaar af door relatief grote openheid voor nieuwe of afwijkende ideeën, maar hij wist toch heel goed wat hem beviel, en vooral wat niet. "Dat lijkt wel psychoanalyse" gold in zijn mond als een zware veroordeling van het gestelde. Net als Tinbergen en Lorenz was hij allergisch voor alle uitspraken die aan de oude dierpsychologie van Bierens de Haan, Portielje e.a. deden denken. Die allergie was besmettelijk en zette zich generaties van ethologen voort. J.J. Groen, een van de velen uit andere disciplines met wie hij contacten onderhield, zei het me eens heel compact: "Baerends is een etholoog met wie je heel goed samen kunt werken, als je precies denkt zoals hij vindt dat het moet."

Eerder was trouw zijn meest overheersende trek. Trouw aan zijn leermeesters Tinbergen en Lorenz, maar kritisch over hen waar hij dat nodig vond; trouw aan de principes van de wetenschap en aan de inzichten van zijn voorgangers - steeds totdat hij vond dat die laatste tekort schoten; trouw aan de hoofdlijn in zijn eigen diverse onderzoeksprojecten, de oorzakelijke structuur van gedrag. In diezelfde trouw sloot hij ook al die jongeren in die een degelijke klassiek-ethologische opleiding gekregen hadden. Die kregen wetenschappelijk een hoop krediet van hem, ook als ze niet orthodox waren, zoals ik zelf door de jaren heen ervaren heb. Pas in zijn laatste jaren uitte hij daar twijfel over toen hij een keer "niet wist wat hij ermee moest." "Ik geloof dat ik wel eens wat gauw negatief ben", zei hij een paar jaar later, en daarmee was het vertrouwen mijns inziens hersteld. Hij was uiteindelijk een doener. Zolang een theorie niet direct tot experimenten voerde, zag hij het nut niet in van je ermee bezig houden. Overigens verschilde hij daarin niet van de doorsnee etholoog, die theorie pleegt gelijk te stellen met filosofie, en werkhypothese met theorie. Ze doen liever 'gewoon onderzoek'.

Tot zover ging het over zijn apollinische kant, zoals je het kunt noemen. Hij had ook andere. Zo kon hij heel direct zeggen wat hem niet beviel. "Nou, ik vind het een onzalig idee," gromde hij toen ik hem opbelde en ons plan voor een Festschrift bij het afscheid van Sevenster ontvouwde. De diplomaat haastte zich te zeggen dat hij Piet een reuze fijne vent vond - daar ging het niet over. Maar het leek hem onmogelijk om in deze tijd een stel vooraanstaande vakgenoten zover te krijgen voor zo'n gelegenheid een artikel te schrijven. De pragmaticus hield vervolgens de deur op een kier. Hij zag zelfs al een onderwerp voor zich. Mocht het ons lukken bij anderen, dan mochten we nog wel eens opnieuw bij hem aanbellen.

Het bleef niet altijd bij grommen. Onder zijn uiterlijke koelheid en correctheid school ook drift. Met tijdens college kletsende studenten bijvoorbeeld had hij geen geduld. Dan wilde er wel eens een bordenwisser door de zaal vliegen.

Door het bezingen van zijn trouw heb ik wellicht de indruk gewekt dat zijn onderzoek niet vernieuwend zou zijn, maar die indruk zou dan totaal verkeerd zijn. Elk van zijn grote studies - en vele van de kleinere - bracht de gedragswetenschap substantiëel verder. Het onderzoek aan het voortplantingsgedrag van de Kleine Rupsendoder, het vergelijkend onderzoek aan cichliden (samen met zijn vrouw), de studie over het baltsgedrag van guppy's en zijn monumentale werk over hoe de zilvermeeuw zijn eieren herkent brachten ieder originele en uitvoerig gedocumenteerde ontwikkelingen in tal van concepten van de klassieke ethologie zoals: hiërarchische structuur, specifiek geheugen, samenspel van inwendige en uitwendige oorzaken en het zogenaamde IRM (Innate Releasing Mechanism).

Over zijn talloze kortere publicaties heb ik geen overzicht. Twee die me te binnen schieten gingen over gedragsverschillen tussen onderling verwante soorten, i.c. cichliden, en over conflictgedrag en ritualisatie. De op het eerste gezicht heel diverse verschillen tussen twee bepaalde soorten reduceerde hij tot één simpel verschil: de één is agressiever dan de ander. Aan de concepten van het tweede artikel gaf hij een bredere context dan op dat moment gangbaar was. Ook in kortere studies wist hij dus iets nieuws aan de klassieke theorie toe te voegen. Men vergeve mij dat ik consequent zijn vele mede-auteurs verzwijg; deze notities gaan over hem, niet over hen. Overigens citeer ik hier alleen werk waarvan hij eerste auteur was.

Zijn belangstelling, ook voor mensengedrag, was breed. Er was geen interdisciplinair symposium of hij nam eraan deel, ongeacht of het over jeuk, tederheid, welzijn of huwelijk ging. Ik noem er maar een paar.

Hij deed zijn onderzoekingen zoals hij sprak: rustig, gedegen, en tegelijkertijd gedreven en subtiel. Een van zijn aardigste methodische vondsten was om niet alleen te kijken naar wat de meerderheid van de proefdieren deed, maar ook naar die proeven die tegengesteld uitvielen. (Ook hier sprak wellicht onbewust een respect voor de onorthodoxen). Hij beschouwde de uitbijters nu eens niet als 'fouten' of 'ruis', maar ging ervan uit dat het resultaat ook hier zijn redenen had en informatie over het gedragsmechanisme bevatte. In het onderzoek aan de zilvermeeuwen en hun eieren paste hij dat principe met veel succes toe. Zo'n dier kreeg twee verschillende modellen van eieren naast elkaar op de nestrand aangeboden. Welke zou hij/zij kiezen om het eerst in het nest te rollen? De meerderheid prefereerde bijvoorbeeld het grotere boven een ei van normale afmeting, maar sommige meeuwen deden dat niet. Dat kon komen doordat zo'n dier vaste prik het linker-model koos. In plaats van dat als een storing op te vatten en de gegevens van zulke dieren weg te laten, buitte Baerends het verschijnsel uit. Hij testte hoe groot hij het verschil tussen de modellen moest maken om de zijde-voorkeur net te overwinnen. Doorredenerend kon hij zo ook verschillende voorkeuren van hetzelfde dier tegen elkaar ijken. De achtereenvolgende aanbiedingen aan eenzelfde meeuw werden zo mede bepaald door wat het dier op steeds de vorige gedaan had. Een procedure die in Gerard's eigen woorden de experimentator het gevoel gaf alsof hij met het dier een potje aan het schaken was. Het huiskamerspel bij uitstek in de handen van een veldbioloog! Het tekent wel de breedte van zijn werkterrein.

Omtrent zijn leiderschap heb ik als Leidse etholoog weinig gemerkt. Hij volgde onze onderzoekingen met belangstelling, maar bemoeide zich er niet mee zolang hem niets gevraagd werd. In zijn eigen afdeling zal hij zich wel gedragen hebben als hoeder van het paradigma. Zijn stem droeg veel verder; ook internationaal straalde hij gezag uit.

Ik werd eens opgebeld door de voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Theoretische Biologie. Hij vertelde me dat ik een lezing ging houden over gedrag van mensen. Ik vroeg hem hoe hij dat wist, want mij was het nog onbekend. Hij bleek de boodschap van Baerends ontvangen te hebben. Natuurlijk heb ik toen Gerard zelf gebeld, maar er was niets aan te doen. Ik vertel deze episode wat vereenvoudigd; hij had ook een voorgeschiedenis, maar die past op een ander blad. Overigens heb ik dat verhaal met plezier gehouden; ook tot het zijne, want in zulke gevallen kon je erop rekenen dat hij kwam luisteren.

Ik heb het idee dat hij zijn competenties goed wist af te grenzen, en aldus zijn energie efficiënt kon gebruiken. Terwijl mijn promotor zwoegde op punten en komma's en nog veel meer, werkte Baerends zich in een weekeinde door het dikke manuscript van mijn proefschrift heen, en leverde een globaal oordeel, waaruit toch bleek dat hij allerlei kleinigheden wel degelijk opgemerkt had. Het kritiseren van alle mogelijke details kon hij echter met een gerust hart aan m'n promotor overlaten, vond hij.

Toen Konrad Lorenz met pensioen ging, was Baerends zeer serieus kandidaat om hem op te volgen als leider van het Max-Planck Institut für Verhaltensphysiologie in Seewiesen. Logisch: er waren daar misschien wel eigengereide jongens bij, maar zijn wetenschappelijke reputatie en zijn ervaring in leiding geven, verleenden Baerends genoeg overwicht. En vooral wisten ze dat hij zich nooit had laten verleiden om mee te lopen met de modes om Lorenz' werk af te kammen. Hij ging niet naar Seewiesen, maar hij buitte de nominatie wel uit. Om hem 'voor Groningen en voor Nederland te behouden' creëerde de Rijksuniversiteit van Groningen voor hem een persoonsgebonden klein instituut, waar hij zich geheel aan het onderzoek kon wijden, en waar hij niet met zijn 65ste met pensioen hoefde. 

Gerard was niet mijn leermeester in de ethologie; dat was op de eerste plaats Jan van Iersel. Maar ik bewonderde zijn werk, en zijn vertrouwen heeft me geholpen zelfstandig wetenschapper te worden.

(Koenraad Kortmulder Juli 2019)

(1) De tegenstellingen in deze alinea zijn bedoeld om karakterverschillen aan te duiden. Ze dienen niet opgevat te worden als kritiek op het eigen werk van wie van de genoemden ook.

Voor meer over Gerard Baerends zie online: Gerard Pieter Baerends; Levensbericht door J.A.R.A.M. van Hooff.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.