woensdag 30 april 2014

In Memoriam Johannes (Hans) van den Assem (3 januari 1930 - 11 april 2014). (With summary in English).








Hans van den Assem in zijn kamer in het lab
Hans heeft in Leiden nog college gelopen bij Niko Tinbergen, de later zo beroemd geworden etholoog en Nobelprijs-winnaar. Daarmee behoorde hij tot een generatie die weliswaar nog niet uitgestorven is; maar ze worden zeldzaam, die leerlingen van de oude meester. De ethologie, de biologische studie van gedrag van dieren, was toen nog een jonge wetenschap. De technische middelen waren zeer beperkt, de geldelijke navenant. Pen en papier, een (mechanische) stopwatch en ruitjespapier voor grafieken vormden het voornaamste instrumentarium, tezamen met al datgene dat de werkplaats van het laboratorium of de onderzoeker zelf kon fabriceren uit karton, hout of messing. Er werd lokaal én internationaal druk gediscussiëerd over theorie en methode, en je moest als onderzoeker op dit terrein een beetje van alle markten thuis zijn, vindingrijk en niet opzien tegen een heleboel slavenwerk. Maar dan viel er ook veel nieuws en origineels te ontdekken.

Hans was oorspronkelijk vooral aangetrokken tot de entomologie. Dat is de tak van de biologie die insecten bestudeert. Toen ik hem leerde kennen, in Hulshorst in de zomer van 1953, deed hij daar een onderwerp voor het doctoraal examen aan de oriëntatie van de graafwesp Bembex rostrata onder leiding van Jan van Iersel. Na afgestudeerd te zijn vervulde hij zijn vervangende diensplicht in toenmalig Nieuw-Guinea met onderzoek aan muggen bij de malariabestrijding. Daarna bood van Iersel hem een medewerkersplaats aan. (Ik zeg expres niet: promotieplaats, want hoewel promoveren één van de doelen van zo'n aanstelling was, was dat in die tijd niet de enige taak). Het aannemen van dat aanbod bepaalde zijn verdere loopbaan: ethologie werd voornamer dan entomologie.

Jan was op Hans gesteld vanwege zijn gelijkmoedige humeur, zijn ijver en zorgvuldigheid, en zijn levendige temperament. Soms noemde hij hem liefkozend "de Baron", omdat Hans een opmerkelijke belangstelling had voor noblesse. Hij was uitstekend op de hoogte van de vaderlandse adellijke familierelaties. Zo wees hij mij en mijn vrouw er eens op dat onze buurvrouw op hetzelfde flatportaal een barones moest zijn; iets waarvan wij geen idee hadden. Zelf kon hij ook heel overtuigend uit de hoogte doen, meestal tot vermaak van omstanders, maar niet altijd van ieder, met name als hij het een heel enkele keer op schrift deed. Zijn vocabulair was bij tijden in stijl, als hij mensen als joyeus of flamboyant karakteriseerde - begrippen die men ook wel op hemzelf kon toepassen - of opmerkte dat "de secretaris de kosten niet uit eigen zak behoefde bij te passen". Als hij "schándelijk" zei, droeg dat een bijna gevaarlijke overtuigingskracht.

Het zal Hans mogelijk gespeten hebben dat zijn dissertatie niet over insecten diende te gaan, maar over dat grootste troeteldier van de jonge ethologie: de driedoornige stekelbaars. Hij troostte zich ermee dat die vis, zo al geen wesp of mug, toch een dier was dat duchtig prikte - een overeenkomst waaraan hij gaarne refereerde. Zijn onderzoek beoogde meer ruimte te geven aan sociale interacties tussen stekelbaarsmannetjes, die tot dan toe vooral in relatieve isolatie - één man per aquarium - bestudeerd waren. Een imitatie van een Hollandse poldersloot, waarin plaats was voor meer mannen met territoria en nest, was daartoe noodzakelijk. Na rijp beraad werd besloten tot een houten bak van 6 meter lang en een meter breed die gebouwd werd in een van de aquariumzalen. Goede belichting van bovenaf en een duistere ruimte rondom maakten het mogelijk om ongezien de in die 'sloot' gelaten stekelbaarzen te observeren. Menig student heeft daar onder Hans' bezielende leiding cursus gelopen of een onderwerp gedaan.

Hans' bijdrage aan de ethologie van de stekelbaars was in vele opzichten nieuw en origineel. Op het gevaar af dat u denkt dat ik u nu het belangrijkste vertel, vermeld ik hier zijn herontdekking en interpretatie van het zogenaamde 'sluip'-gedrag. Daarbij kruipt een mannetje, vlak over de bodem en de schutkleuren dragend van een non-reproductieve stekelbaars, naar het nest van een buurman die zojuist een rijp vrouwtje daarin heeft weten te lokken. Zodra het wijfje eieren afzet, schiet de 'sluiper' toe en gaat sperma uitstotend door het vreemde nest. Daarbij is hij de eigenaar zelfs vaak vóór. Eerder was dergelijk gedrag door Desmond Morris ten onrechte als homosexueel geduid. Hans toonde daarentegenover haarfijn aan dat het de voortplanting van de uitvoerder direct ten goede kwam.

Hans was een nuchtere wetenschapper. Hij verspilde zijn tijd niet aan theoretische bespiegelingen. Liever deed hij experimenten of precieze waarnemingen. Hij werkte hard en verwachtte dat ook van degenen die voor hem werkten. Zijn proefschrift volgde een jaar of 7 na zijn eerste aanstelling. Dat was in die tijd behoorlijk vlot. Die periode was inclusief de discussies die iedere promovendus van de afdeling te voeren had met de baas: Jan van Iersel, toen nog geen hoogleraar maar wel verantwoordelijk voor de proefschriften. Ingewijden weten hoe kritisch Jan was op ingediende manuscripten. Zijn tegenwerpingen dienden mondeling besproken te worden, en liefst tussen laat in de middag en ver in de kleine uurtjes. Hans was degene van ons, denk ik, die tegen die procedure het best bestand was. Hij slaagde erin om, na het uitvoeren van passende correcties, het nieuwe manuscript een tweede of derde ronde te besparen. Wellicht speelde zijn goede relatie met Gerard Baerends daar een rol in. Gerard was prof in Groningen en ouder dan Jan en zijn oordelen wogen zwaar voor de laatstgenoemde. Misschien ontstonden toen ook Hans' goede contacten met uitgeverij Brill, voor welke hij vele, vele jaren de inhoud van het tijdschrift Behaviour persklaar maakte.

Hans' nuchterheid had ook te maken met een sterke weerzin tegen alles wat filosofisch klonk laat staan religieus leek. En hij stak dat niet onder stoelen of banken. Toen eens iemand in het Leidse biologenblad Het Kameleon een stukje schreef over serendipiteit, kreeg die persoon een uitermate stekelige reactie van Hans over zich heen. Eigenlijk was hij typisch een etholoog van het eerste uur; alleen het objectief waarneembare en meetbare telde. Over gevoelens van dieren moest je hem geen vragen stellen.

Conflictoplossend vermogen was niet zijn grootste gave. Reden wellicht waarom zijn bestuurlijke carrière klein bleef, al was de voornaamste reden dat hij zijn wetenschappelijk onderzoek voor niets in de steek wilde laten. Wel vervulde hij enige jaren het voorzitterschap van de landelijke werkgemeenschap BION met veel succes. De helderheid van zijn meningen en uitspraken zal daar zeker aan bijgedragen hebben; hij had een hekel aan wollige taal en omhaal van woorden.

Na zijn promotie keerde hij de stekelbaarzen de rug toe en introduceerde sluipwespen in de afdeling ethologie. Daarmee scoorde de entomoloog in hem een punt, maar hij ontvluchtte er ook de organisatorische en wetenschappelijke regie mee van Piet bij de stekelbaarzen, waaraan hij ook graag verder onderzoek gedaan had. Enkele van de sluipwespen hadden al een rol gespeeld in onderzoek van Joop van Lenteren en Jacques van Alphen in de afdeling oecologie. Hans concentreerde zich op het baltsgedrag en het eileggen en bouwde snel een breed onderzoek op, gebaseerd op vele soorten. Voor de afdeling was dit nieuwe onderwerp onder andere van belang omdat een onderzoeker met een binoculair-microscoop weinig ruimte inneemt, zodat er veel studenten mee konden werken in een kleine ruimte. In een tijd waarin de cursus ethologie buitengewoon populair was en er ieder jaar studenten geweigerd moesten worden vanwege ruimtegebrek, was dat een geweldige oplossing.

Hans deed met de sluipwespjes zeer origineel en vindingrijk onderzoek, daarin bijgestaan door studenten en promovendi, en in de latere jaren een aanzienlijk personeel om de vele stammen van wespjes voort te kweken, over te enten en van de nodige prooien voor de eileg te voorzien. Die prooien zijn nogal divers en variëren van larven van vleesvliegen tot fruitvliegjes-poppen en graanklanderlarven. De afdeling fotografie kwam te hulp om met röntgenopnamen de larfjes in tarwekorrels te verraden. Zo kon onderzocht worden of een vrouwtjeswesp aan de buitenkant van een graankorrel kan vaststellen of er een larf in zit. Er was intussen ook een nieuwe afdeling electronica gekomen, die het aankon om de benodigde ingenieuze apparaatjes te maken waarmee bijvoorbeeld de condities voor het leggen van eieren door één enkele vrouwtjeswesp strak onder controle gehouden konden worden. Maar Hans verzon ook heel eenvoudige hulpmiddelen waar niet iedereen opgekomen zou zijn; bijvoorbeeld een miniatuur uit PVC van de ijzeren stortbakken die vroeger langs de havens gebruikt werden als tussenstation voor het overladen van zand van schip naar vrachtwagen. Als Rotterdamse schooljongen had hij die procedure vaak gevolgd, en hij zag dat hij iets dergelijks kon gebruiken bij het sorteren van vliegenlarven. Om modellen van wespjes in een bepaalde stand te verkrijgen plaatste men wespjes wel in het vriesvak, waar zo'n nietig beestje op slag dood en bevroren is, waarna men sprieten, poten en wat al niet in de gewenste stand kan brengen om de betekenis daarvan in de balts te onderzoeken.

Hans was een van de eersten in de wereld die de theorie van 'adaptive sex allocation' experimenteel toetste. De theorie voorspelt dat een vrouwtje, dat de sexe van iedere nakomeling bij de eileg kan bepalen, de sexe-verhouding van die nakomelingen zó kiest dat haar voortplantingssucces in de volgende generatie maximaal zal zijn. Hij werkte hieraan samen met de Amerikaanse theoreticus Eric Charnov. Die verbleef daarvoor 2 maanden in Leiden met een van zijn studenten, Jack Werren. Het leverde een gezamenlijke publicatie in Nature op, achteraf bezien een van de meest invloedrijke artikelen over het onderwerp.

De cultuuromslag in de wetenschapspolitiek die in de tachtiger en negentiger jaren vanuit Amerika ook Nederland overspoelde, liet ook ons instituut niet onberoerd. Terwijl sommige van zijn oudere collega's wanhopig de handdoek in de ring gooiden bleef Hans echter regelmatig publiceren. Hij liet zich niet meeslepen door het nieuwe belang dat aan toepasbaarheid van wetenschap gehecht werd, maar bleef zichzelf en de pure wetenschap trouw.

Hans was een geliefd docent. Bij zijn colleges en cursaal of individueel onderwijs spande hij zich in de studenten in zijn enthousiasme te laten delen. Dat lukte hem wonderwel. Het leverde hem ook een keer de prijs van "beste docent" op.

Na zijn pensionering werkte Hans nog vele jaren samen met Leo Beukeboom die, eerst in Leiden en vervolgens als hoogleraar in Groningen, aan sluipwespen werkte. Door een bijzondere vondst slaagde diens afdeling erin vele kruisingen tussen sterk uiteenlopende wespensoorten te kweken. Hans kreeg die diertjes toegestuurd - over de post, jawel, dat gaat heel goed - zonder informatie over de stamboom en probeerde dan aan de hand van gedragsqwaaremingen vast te stellen wat het voor kruising was. Dat deed hij thuis "aan de keukentafel", zoals hij het zelf noemde. Dit nauwkeurige werk leverde hem mede-auteurschap van diverse publicaties op. Hij ging ermee door tot hij vond dat zijn ogen er niet goed genoeg meer voor geworden waren.

Hij bleef lang als vanouds. Fikse wandelaar en welbespraakt sloeg hij zich er doorheen. Het leven in zijn Rotterdamse appartement was wel heel anders dan in een gonzend laboratorium. Het was er wellicht wel eens wat te stil voor een extravert mens als Hans. Het scheen hem geen kwaad te doen. Hoewel, als je hem opbelde klonk aan zijn kant niet meer het flamboyante "VándenAssem" van vroeger, maar een voorzichtig, bijna wantrouwend "Hallô". Had je je bekend gemaakt, dan was daar meteen weer de bekende Hans. Hier zij meteen vermeld dat zijn beide zussen die vlak in de buurt woonden veel voor hem gedaan hebben, vanaf het begin dat hij in Rotterdam ging wonen en des te meer toen hij ziek werd. Voorbij zijn tachtigste jaar gingen een paar van zijn lievelingstalenten: wandelen en praten achteruit, tot het ene helemaal niet meer en het andere allengs slechter ging. Zijn laatste paar jaren werden daardoor getekend.


Summary:

In Memoriam Johannes (Hans) van den Assem (3 january 1930 - 11 april 2014 ).

When Hans started his studies, ethology was young. The kit consisted of pen, paper, stopwatch and graph paper, supplemented with what hands could make and animated by creativity in method and theory, plus readiness to do slave work.
    His original interest was entomology. The orientation of Digger Wasps was part of his Master's programme in the Leiden Ethology Department; for his substitute military service he studied mosquitoes and malaria in then New Guinea. Only after Jan van Iersel offered him a job, he became full-time ethologist.
    Jan valued Hans for his constant disposition, zeal, carefulness and lively temperament. He kind-heartedly nicknamed him "Baron", because of Hans' remarkable interest in noblesse. Hans did have a gift for acting uppish, to the amusement of bystanders. His vocabulary was in style; characerised persons as joyeux or flamboyant - qualifications which applied to himself too. When he said: "disgraceful!" , the verdict bore an almost uncanny weight.
    Hans' PhD-thesis was on ethology's pet animal, the threespined stickleback, not on insects. It pricked, though, he found. He specialised in interactions between males, so far studied as isolated individuals. A 6m. wooden 'polder ditch' enriched the aquarium room. Many students will remember the location and Hans' stimulating guidance. His research was new and original; his reinterpretation of 'sneaking' behaviour well argued. In casu, a male stickleback, protective colours on, steals upon a neighbour's nest, where a female is preparing to spawn. As soon as she spends her eggs, the 'sneaker' flashes through the nest fertilising the eggs, often even before the nest owner. Not homosexual behaviour, Hans proved, but effective reproduction.
    He took less than 7 years for his graduation, including the ritual of nocturnal discussions of the manuscript with ever-critical van Iersel. Comparatively proof against the treatment, he also managed to elude a second round. His friendly relationship with professor Baerends (Groningen), whose judgement carried weight, may have had to do with this.
    Solving a conflict was not Hans' greatest talent. His administrative career remained small, primarily because of his love for hands-on research. He successfully presided BION for some years and was in the Behaviour editorial board through decades.
    PhD finished, he returned to insects. He quickly created a broad programme on courtship and egg-laying of diverse parasitoid wasps. Observing these tiny creatures required little space - an additional bonus to the department. Always a subtle and down-to-earth experimenter, Hans did most original and inventive research, designing ingenious electronic equipment along with many an elegant little gadget. Cooperating with Eric Charnov, he was among the first to test the 'sex allocation' theory, with an influential Nature publication to his record.
    During the end-of-the-century shift in university culture, when some threw in the towel in despair, Hans stuck to his principles of pure science and kept publishing his beautiful results. After retirement he published together with Leo Beukeboom on curious hybrid wasps, observing their behaviour in his home setting. He stayed his smart self till long after retirement, until his talents for strolling and eloquence deteriorated. His sisters did a lot to help him during his later years. When one phoned him, there was no longer the robust answering: "VándenAssem" as in his lab years, but a cautious "Hallô?". Had one made oneself known, he was instantly there again: dear old Hans.