dinsdag 5 augustus 2014

Enkele herinneringen aan J.J.A. (Jan) van Iersel (14 juli 1919 - 6 mei 1996.




(foto: Barry d'Arnaud van B.)

I.

Op een middag, voorjaar 1953, tijdens practicum dierenanatomie, kwam assistent Tof Thissen naar me toe: "Als je belangstelling hebt voor veldwerk op de Veluwe, ga dan straks daar het trapje af. Daar vind je Meneer van Iersel; die organiseert dat". Ik wachtte tot een mede-student die me voorgegaan was weer boven kwam en daalde toen het wiebelende, zacht galmende, ijzeren wenteltrapje af dat zich halverwege de practicumzalen bevond.

Het trapje eindigde in een zaal vol aquaria. Van Iersel zat daar op een krukje aan een klein wrak tafeltje en liet me ook plaats nemen. Of ik belangstelling had voor veldwerk. Ik had er geen bal ervaring in, maar zei natuurlijk ja. Hij legde uit dat ik dan kon meehelpen bij zijn onderzoek aan graafwespen (1) in Hulshorst. Dat betekende kamperen, in de maanden juli en augustus. De hedendaagse student zou waarschijnlijk gevraagd hebben hoeveel studiepunten het opleverde, maar dat speelde toen nog geen rol. Ik liet me grif voor twee weken inschrijven, trots dat ik waardig bevonden was.

Je kreeg bijtijds een briefje thuis waarin stond hoe je er kon komen en wat je mee moest brengen, bijvoorbeeld een schopje (2), een slaapzak, een fiets, een goed humeur en een half pond koekjes. Aldus raakte ik ingelijfd bij het legertje 'slaven' , eerste- en tweedejaars studenten die geacht werden na een paar dagen inwerktijd dezelfde proefjes te doen als de ervaren medewerkers en aldus de oogst aan gegevens te vermenigvuldigen.

Die proeven bestonden uit het plaatsen van een zwart plankje of doosje van standaardafmetingen op de grond naast het nest van zo'n wesp, en met een stopwatch meten hoe lang het dier daardoor bij thuiskomst de weg kwijt was; en vervolgens, als het beestje er weer uitkwam, hoeveel seconden het oriëntatievluchten maakte alvorens echt te vertrekken. Eenvoudig genoeg, maar je moest vaak lang alert blijven voor de wesp kwam, en je stond er pal in de zon omdat die dieren nu eenmaal insecten zijn en voor hun activiteiten van directe zonneschijn afhankelijk. De soorten objecten die voor die proeven geplaatst werden waren legio, en omdat je van iedere proef er toch vele - zeg 50 - moest doen om statistisch betrouwbaar te werken was alles bij elkaar een gigantisch aantal proeven nodig. Vandaar het slavensysteem, dat overigens al door Niko Tinbergen in de Hulshorstkampen ingevoerd was en door Jan van Iersel sterk uitgebreid.

Het inzetten van zovele, nogal onervaren waarnemers droeg natuurlijk het risico in zich dat al die verschillende personen, ook na een inwerkperiode, een beetje verschillend zouden meten; maar Jan vond dat geen bezwaar. Hij meende dat je grotere spreidingen in de gegevens die bij deze werkwijze zouden kunnen ontstaan "er wel uitmiddelde" als je maar voldoende grote aantallen proeven deed. De resultaten van dit deel van zijn onderzoek ondersteunen die idee wel. De hoofdvraag was hoe zo'n wespje zo precies weet waar op die grote, zandige vlakte de (gesloten) ingang van haar (3) nestgang ligt, en de uitslagen gaven op die vraag een duidelijk, gestructureerd en interpreteerbaar antwoord (van Iersel, 1952; 1965; 1975; van Iersel & van den Assem, 1964). Die 'grote aantallen', overigens, dat begrip had voor Jan een zekere gevoelswaarde. We komen daar nog wel op terug als we het over andere aspecten van zijn persoonlijkheid hebben.

Bembex rostrata
(foto Herman Berkhoudt)
II.

Dat wrakke tafeltje met practicumkrukjes was niet zomaar een detail. Het was kenmerkend voor de uitrusting van de afdeling ethologie in die dagen en van de Hulshorst-kampen in het bijzonder. We leefden nog in de magere jaren van na de oorlog. De mensen die de afdeling opgericht hadden en beheerden hadden de economische crisis van de jaren '30 en de oorlog meegemaakt en de geldelijke middelen voor de wetenschap überhaupt waren nog heel beperkt. Men was nog zuinig op oude meubelen en behalve de tenten was de hele velduitrusting in eigen bedrijf gemaakt in het werkplaatsje van W. Duk. Kasten met triplex schuifdeurtjes, tafels met inklapbare poten en vleugelmoeren, geheel uitneembare krukjes en houden bordjes waarop met de hand geschilderd stond:

gelieve niet te storen
Proeven van het Zoölogisch Laboratorium der Ryksuniversiteit Leiden

Alles in lichtgrijze verf, niet voor het mooi maar om het behoud in de buitenlucht. Het meest luxueuze soort meubel was een aardappelkist van de plaatselijke groenteboer. Je kon er óp zitten - met drie zithoogtes - maar je kon er ook ín gaan zitten, en dan had je een soort schommelstoel. Jan had altijd iets licht triomfantelijks over zich als hij van die mogelijkheid gebruik maakte. En het plezier dat hij erbij uitstraalde! Zo placht hij ook de suiker door zijn koffie of thee te roeren met het potlood waarmee hij zojuist nog had zitten rekenen. Hij likte het af en dan was het weer een potlood. Hij bekende zich expliciet tot een "behoefte om een paar maanden per jaar primitief te leven". De prolongatie van de door Tinbergen uit noodzaak begonnen zuinige stijl werd dan ook met de jaren meer en meer bepaald door Jan'neiging tot ascese.

Bij het werk op de "Bembexvlakte" was Jan ook altijd de ijverigste en de taaiste. Met de twee stopwatches die hij op zijn schrijfplankje gemonteerd had kon hij twee Bembex-vrouwtjes tegelijk klokken, terwijl hij zo nodig met één voet een derde zolang van haar nest weghield opdat hij die later nog kon beproeven. Als het 's middags in de felle zomerzon erg heet werd, en de anderen één voor één uitweken naar de schaduw van een paar bomen, stond hij altijd nog met zijn magere lijf overeind op zijn stek, graag op één been met het plankje steunend op de opgeheven knie. Geen wonder dat hij aan het eind van de dag altijd de meeste proeven had. Je moest onder die omstandigheden niet gaan drinken, vond hij, want "daar werd je maar slap van". 's Morgens vóór het werk, als je nog in de schaduw van het tentenkamp onder de bomen verkeerde moest je flink water innemen, was zijn stelregel, en daarna pas weer als je terug op je basis was.

Aan het eind van de middag, in het kamp, schreef hij eerst zijn eigen proeven in zijn register in en daarna tapte hij de deelnemers één voor één mondeling af, zodat hun resultaten nog even zijn kritische brein passeerden.


Sevenster (l) en van Iersel bij een promotie (foto: Petra Bakker-Pijn)
III.

Jan's grote voorbeeld van echte wetenschap was de natuurkunde. Dat was een eeuwenoude, rijpe tak van wetenschap die ook ooit begonnen was met "intuïtief gevormde concepten als kracht en energie, ontleend aan de subjectieve menselijke ervaring, maar waar deze begrippen gaandeweg 'gezuiverd' waren tot ze de exact gedefiniëerde grootheden geworden waren waarover je precieze experimenten kon doen". Kijk, zo moest de ethologie er over x jaren ook uitzien.

Het experiment stond bij hem centraal. Hij was niet wars van theoretiseren, en maakte daarbij gebruik van begrippen als 'motivatie' en 'prikkel', 'baken' en 'oriëntatie', maar hij besefte dat dat maar voorlopige constructies waren (4). En iedere poging tot interpretatie moest getoetst kunnen worden in gerichte experimenten die objectief beslisten, op basis van onweerlegbare cijfers. In zijn streven naar quantificatie was hij internationaal een pionier. Zijn proefschrift (5) over het broedverzorgingsgedrag en sexualiteit van de driedoornstekelbaars was een mijlpaal in de jonge ethologie.

In het begin keek zelfs zijn promotor, Niko Tinbergen in diens Leidse tijd, wat vreemd tegen Jan's exercities aan. Dat was in de tweede helft van de jaren '40, na de oorlog. Tien jaar later was het tellen en meten in de ethologie gemeengoed, mede onder invloed van de Amerikaanse 'experimenteel psychologen' die ook ervaring hadden met statistiek. Alleen Konrad Lorenz beroemde zich er rond 1960 nog op dat hij nog nooit een grafiek getekend had.

Behalve experiment en quantificatie was er nóg een element in Jan's methode dat weliswaar met de vorige samenhangt, maar misschien nog meer in zijn persoonlijkheid verankerd lag: het vermogen tot eliminatie. Terwijl zijn collega's Piet Sevenster, Gerard Baerends en Niko Tinbergen, die overigens ook voortreffelijke experimenteerders waren, graag ook in de breedte werkten, bijvoorbeeld in vergelijkend onderzoek van verwante soorten of in het betrekken van de hele omgeving in hun onderzoek, was Jan zelden enthousiast over dergelijke verbredingen. In zijn voordracht "Veroorzaking van gedrag" (6) begon hij met een kort overzicht van onderwerpen die onder die titel zouden kunnen vallen - uitwendige prikkels, filtering daarvan door het organisme, invloeden van licht- en temperatuur-condities, gedragsritmen, oriëntatie , locomotie en migratie, zoekgedrag - maar waarover hij het niet ging hebben. Daarna ontvouwde hij wat wél zijn onderwerp ging zijn: de ordening van opeenvolgende gedragshandelingen in de tijd.

De door hemzelf ontworpen manier om de oriëntatie van de wesp Bembex te onderzoeken kwam neer op het tijdelijk elimineren van steeds andere stukjes van de omgeving van het nest, dichtbij zowel als veraf tegen de horizon, om aldus af te tasten welke onderdelen van de ongestoorde omgeving voor het dier belangrijk waren als bakens bij de thuisvlucht. Door Tinbergen en  Baerends was dezelfde vraag ook al gesteld aan andere soorten graafwespen (7), maar die hadden een heel andere techniek gebruikt, in zekere zin het tegenovergestelde. Tinbergen placht jonge nesten van de Bijenwolf te omgeven met een regelmatige kring van artificiële bakens, bijvoorbeeld denneappels of metalen plaatjes en halve bolletjes. Als de wesp na een paar dagen geacht kon worden daaraan gewend te zijn, verplaatste hij de kring naar een eindje náást het nest en keek waar het dier dan ging landen. Koos zij het midden van de kring, dan wist je dat ze het geboden soort voorwerpen als bakens gebruikte. Op vergelijkbare wijze kon je platte plaatjes en halve bolletjes of verschillende kleuren tegen elkaar uitspelen.(8).

Er was een practische reden voor Jan's keuze van de eliminatie-methode: die met de kringen had hij bij Bembex wel geprobeerd, maar de neiging om aangeboden bakens te volgen was bij die soort maar klein. Achteraf was dat verklaarbaar: Bembex-vrouwen vliegen veel sneller aan dan de andere soorten en gebruiken in verband daarmee niet alleen kenmerken van de directe nestomgeving, maar ook parallactische verschuivingen van silhouetten tegen de horizon. (Vandaar de storende werking van de 'doosjes' en rechtopstaande plaatjes!). Enkel en alleen de directe nestomgeving veranderen is daarom niet voldoende om het dier van de wijs te brengen.

Toch moet je er maar op komen dat het zo ook kon. Misschien moest je daar Jan van Iersel voor zijn.

IV.

Katholiek was Jan, en daar maakte hij geen geheim van. Er kwamen dan ook heel wat roomse studenten naar hem toe om een onderwerp te doen, en ook onder zijn assistenten waren ze enigszins oververtegenwoordigd. Hij vertelde een keer dat van der Klaauw, de hoogleraar-directeur, hem daar eens voor gewaarschuwd had. Door zijn joodse achtergrond had de professor waarschijnlijk zelf met het analoge imagoprobleem te maken gehad. Jan verdedigde zich dat hij meestal niet eens wist wat zijn studenten beleden, althans niet als ze bij hem aankwamen. Hij kon er natuurlijk moeilijk naar vragen. Maar de studenten wisten het van hem wél, en er waren er in die tijd waarschijnlijk nog genoeg die ouders hadden voor wie de wetenschap als bron van gevaar voor het geloof gold. Wel zo veilig als je docent ook rooms was.

Je kunt er staat op maken dat Jan over zijn geloof óók veel nagedacht had. Misschien was het wel opmerkelijk dat het standhield in een zo rationeel bedreven mens. Het zat blijkbaar stevig in de familie. Zijn oudere broer was priester, en dat zal ook wel voor de nodige inspiratie gezorgd hebben (9). Ook verder schuwde hij tegenstrijdigheden niet. Zo was hij actief in de 'Katholieke werkgemeenschap in de PvdA' , iets dat in de jaren '50 bijzonder was. Toen in 1954 de Nederlandse bisschoppen hun 'mandement' over zulke vormen van ketterij uitstortten, waarin ze veel verboden en lidmaatschap van andere politieke partijen dan de KVP 'ontraadden' ,  hield hij de rug recht en bleef lid.

Socialistisch georiënteerd was hij zeker. Hij woonde met zijn vrouw en vijf kinderen een groot deel van zijn leven kleiner dan bij zijn positie paste; koos graag voor de goedkoopste oplossingen voor eigen consumptie (10) en geloofde in de grotere economische efficiëntie en culturele evenwichtigheid van grotere organisaties boven kleinere. Anti-autoritair was hij ook, maar kennelijk uit overtuiging en niet door instinct, hetgeen wel eens tot ongemakkelijke situaties en spanningen leidde (11).

Hij mocht dan niet weten wat zijn studenten waren als ze kwamen; als hij het eenmaal wist waakte hij ook over het behoud van hun geloof, als het rooms was wel te verstaan. Zeker in zijn jongere jaren kon een assistent die van zijn of haar geloof viel op een stevige discussie met Jan rekenen. Zo waakte hij ook in Hulshorst tegen het ontstaan, aldaar in die kleine, tijdelijke gemeenschap, van gemengde relaties.

Het instandhouden van zoveel loyaliteiten moest wel leiden tot veel nadenken en discussiëren. Dat deed hij overigens allebei graag; daarover later nog. In de ethologie volgde hij het spoor van Niko Tinbergen die scherp onderscheid maakte tussen subjectieve en objectieve interpretaties. Terwijl Tinbergen echter alle subjectieve benaderingen afwees, het zij in de wetenschap of daarbuiten en fel tegen iedere vorm van religie was, behield Jan beide werelden. Wel richtte hij scherpbewaakte grenzen tussen subjectieve ervaring en objectieve observatie op. Je werd steevast door hem op je vingers getikt zodra je met een waarheid uit de ene wereld de andere betrad of andersom.

Intussen leed hij in zekere mate onder die onderscheiding die hij zelf voortdurend perfectioneerde. "Je wordt er een beetje weemoedig van als je zo met twee onvergelijkbare waarheden blijft zitten", zei hij wel, "terwijl je het gevoel hebt dat er maar één waarheid is (12). Hoe dat zij, door begaafdheid en oefening ontwikkelde Jan een buitengewoon scherp en analytisch verstand. Van dat vermogen van hem heeft zijn werk en vele mensen om hem heen veel profijt gehad.

V.

"Je moet zo oppassen dat je geen onzin opschrijft" , zei hij op bezorgde toon, voordat hij naar zijn kamer terugging. Ik herinner me helder dat we in gesprek waren in de oude aquariumzaal, de zogenaamde 'fietsenstalling' van het Zoötomisch Laboratorium. Daardoor kan ik het moment met grote zekerheid dateren ergens tussen 1956 en 1958. Reconstruerend denk ik dat hij stilzwijgend verwees naar de toen recente suïcide van Luuk Tinbergen, zijn collega in Groningen. Die tragische gebeurtenis, die de zoölogenwereld schokte, had veel te maken gehad met een blunder in publicatie. Dat wist ik toen nog niet, maar is me pas veel later verteld. Ik vermoed dat die opmerking van Jan een signaal was in een periode waarin zijn natuurlijke neiging tot perfectionisme zich versterkt voelde door een tastbaar voorbeeld waar het slecht afliep. In plaats van te vertrouwen op zijn scherpe en kritische verstand bleef hij in zelfkritiek steken.

Feit is dat maar een deel van zijn werk in publicatie verscheen. Hij richtte al zijn energie op andere zaken: het bestieren van zijn afdeling, het onderwijs en hogere bestuurlijke taken.



(foto: Barry d'Arnaud van B.)
VI.

Jan hield van redeneren en discussiëren, op het lab of thuis, dat maakte hem niet uit. Alleen het practische onderzoek ging voor (13). In Hulshorst was hij voortdurend gespitst op het benutten van zonnig weer, want de insecten waarmee daar gewerkt werd (14) waren alleen actief als de grond goed verwarmd werd. Anderzijds kon hij het discussiëren vaak niet laten bij gelegenheden die voor ontspanning bedoeld waren zoals recepties en feestje. Zijn brein werkte altijd door.

Hij discussiëerde eerlijk, zonder debatkunstjes. Zijn doel was waarheidsvinding. Desondanks had hij vaak het gelijk aan zijn zijde. Ik heb zelfs lang geloofd dat hij altijd gelijk had. De wekelijkse 'refereeravonden' bij Jan thuis vormden ooit één van de brandpunten van de activiteiten van de afdeling ethologie. In de dikke lucht van tabaksrook werden dan nieuw-verschenen artikelen of een voordracht van eigen werk tot op het bot geanalyseerd; vaak tot in de kleine uurtjes, want zo zat Jan's dag-nachtritme in elkaar. Soms, als hij het mis leek te hebben, verzonk hij in stil gepeins, om na een minuut of vijf daaruit te ontwaken en alsnog zijn gelijk te bewijzen. De eerste keer die ik me kan herinneren dat ik hem op een onjuistheid kon vangen betrof, mijns inziens niet toevallig, een geval waarin hij verzuimd had om in de breedte te denken (15).

Het kan zijn dat al het voorgaande in dit verhaal een beetje bars op de lezer overkomt. Dat is dan wel in overeenstemming met de eerste indruk die Jan wel op mensen maakte. Hij deed niet zijn best om charmant te zijn of aardig gevonden te worden. Zodra je hem een beetje leerde kennen merkte je dat hij alleen maar oprecht de waarheid zocht. Dan zag je ook dat achter het weinig uitdrukkingsvolle masker van zijn scherpe kop een liefdevolle en behulpzame persoonlijkheid school. Bescheidenheid was hem ingebakken en hij zou zich nooit beroemen op zijn superieure analytische vermogens. velen zijn hem dankbaar geweest om zijn heldere uiteenzettingen en correcties.

Jan Osse (16) zat de nodige decennia in het bestuur van het Thijmgenootschap waarvan Jan van Iersel voorzitter was én in de werkgroep 'Geloof en de Grenzen van de Wetenschap' die na ruim 50 jaar nog steeds bestaat en die ook, tot zijn dood toe, door Jan voorgezeten werd. Kees van Kuijen (17) was eveneens lid van laatstgenoemde groep. Beiden (in litteris) zijn zij nog steeds vol lof en bewondering voor de wijze waarop Jan van Iersel tot op hoge leeftijd redeneerfouten en onjuiste conclusies wist te bestrijden . Zulke meningen worden door vele anderen uitgesproken. Als bestuurder werd hij met respect bezien door zijn collega's. Hij had ook altijd alle stukken voor de vergadering bestudeerd. Als hij een beslissing die bijvoorbeeld door het faculteits- of universiteitsbestuur genomen werd onrechtvaardig vond, dan konden ze in hem rekenen op een taaie tegenstander (Jaap Dubbeldam (18), persoonlijke mededeling). Als redacteur van Behaviour kreeg hij menig bedankje van de tientallen auteurs wier werk hij van commentaar en correcties voorzien had (Hans van den Assem, persoonlijke mededeling) - al werd hij daarom ook wel gevreesd.

Aan zijn vrienden was hij eeuwig trouw en behulpzaam. Zijn integriteit was spreekwoordelijk. In perioden dat hij fondsen als het LUF (19) of de Dobberke Stichting bestuurde vermeed hij zelfs de schijn van bevoordeling van zijn eigen afdeling. Zijn eerlijkheid, onkreukbaarheid en zuinigheid kwamen niet voort uit eenvoud van geest, maar uit een nogal tamelijk gecompliceerde persoonlijkheid. Als ik dat in dit stuk heb kunnen duidelijk maken, dan heb ik er een doel mee bereikt.

Geciteerde literatuur:

Baerends, GP,  1941. Fortpflanzungsverhalten und Orientierung der Grabwespe Ammophila campestris                                        Jur. Tijdschr. Entomol.. 84: 68-275.

van Iersel, JJA, 1952. On the orientation of Bembex rostrata L. Proc. IXth Int.Ent. Congr. Amsterdam.

-----                 1953. An analysis of the parental behaviour of the male Three-spined Stickleback.                                                 Behaviour Suppl. 3: 1-159.

-----      & J van den Assem, 1964. Aspects of orientation in the Diggerwasp Bembix rostrata. Anim                                           Behav. Suppl. 1: 145-62.

-----                 1965. Aspects of orientation in the Diggerwasp Bembix rostrata. In: WH Thorpe, D                                        Davenport & D Baillière (eds.) Learning and associated phenomena in Invertebrates.
                             London, Tindall & Cassell.

-----                 1973. Veroorzaking van gedrag, ethologisch bezien. In: GP Baerends (ed.) Ethologie, de                                        Biologie van gedrag. Wageningen, Pudoc.


-----                 1975. The extension of the orientation system of Bembex rostrata as used in the vicinity of                               the nest. In: Function and Evolution in behaviour; Essays in Honour of N. Tinbergen:                             143-68.

Tinbergen, N, 1932. Über die Orientierung des Bienenwolfes (Philantus triangulum Fabr.). Zeitschr                                      vergl. Physiol 16: 305-35.

-----     & W Kruyt, 1938. Über die Orientierung des Bienenwolfes, III. Die Bevorzügung bestimmter                                        Wegmarken. Zeitscvhr. vergl. Physiol. 25: 292-334.


Noten:

(1) Bembex rostrata heette de soort waarmee hij werkte, een graafwespensoort die vliegen vangt als voedsel voor haar larven.

(2) Het toilet bestond uit een daartoe gereserveerd stuk bos.

(3) Zo'n werkende graafwesp is altijd een vrouwtje. De rol van de mannetjes is uitgespeeld nadat de vrouwtjes geïnsemineerd zijn. Zij bewaart het haar geschonken voorraadje sperma gedurende het hele seizoen van haar leven en bevrucht er haar eieren mee terwijl ze zich voorbereid op het leggen (of niet en dan komt er een mannetje uit, maar dit voor de fijnproevers). Gedurende haar broedseizoen graaft zij een aantal keren een tunneltje in de bodem, eindigend in een 'kamer' . Daar deponeert zij een verlamde vlieg en legt er een ei op. In de volgende dagen brengt ze nog een aantal dito vliegen en sluit dan het nest definitief af. Als de larve volgroeid is verpopt hij zich en blijft in de grond de volgende zomer afwachten. Het wijfje sterft aan het eind van de zomer.

(4) van Iersel, 1973.

(5) van Iersel, 1953.

(6) Zie: Baerends, GP (ed.) 1973. Ethologie, de Biologie van Gedrag. Wageningen, Pudoc; pp.39-78. Naar een symposium van december 1971 georganiseerd door de Biologische Raad van de KNAW.

(7) Tinbergen, 1932; Baerends, 1941.

(8) Tinbergen & Kruyt, 1938.

(9) Overigens was zijn jongere broer fysicus, hetgeen ook veel zegt.

(10) Genoot ervan als een onderzoek van de Consumentenbond concludeerde dat het goedkoopste product even goed was als de duurdere.

(11) Zo tergde hij ooit onbedoeld Ab Perdeck die kwam vragen of Angela Bol, toen gesalariëerd medewerkster bij ethologie, mee mocht naar de Shetlands voor het bestuderen van Grote Jagers. Jan weigerde om nee te zeggen, maar maakte op minder directe wijze duidelijk dat hij er tegen was. Dat leidde er toe dat Ab geïrriteerd en boos wegliep

(12) Na lang in Jan's voetspoor gelopen te hebben ben ik zelf tot de conclusie gekomen dat de objectief-subjectief dichotomie behoort tot die problemen die onoplosbaarder worden naarmate je er meer over nadenkt. Je kunt er mijns inziens nog het beste mee omspringen door op je gevoel te vertrouwen.

(13) alsmede gewoonlijk door zijn vrouw Fien geïnitiëerde vacanties.

(14) Naast Bembex sprinkhanen (Myrmeleotettix maculatus) en soms zandloopkevers (Cicindela campestris en C. sylvatica).

(15) Terugkomend van de Bembexvlakte, meende hij dat de wolken die in de namiddag in een 'trein' aan kwamen zetten op een volgens hem verklaarbare wijze juist voor de zon langs trokken  Toen ik antwoordde dat diezelfde wolken niet voor de zon langsgegaan waren als hij zich een kilometer of twee zijdelings van hun pad bevonden had, zag hij zijn vergissing in.

(16) Prof. Dr J.W.M. Osse, oud-hoogleraar zoölogie in Wageningen.

(17) Dr C.J. van Kuijen, bioloog en oud-kamer- en statenlid.

(18) Prof. Dr J.L. Dubbeldam, oud-hoogleraar morfologie, Leiden.

(19) Leids Universiteits Fonds.