donderdag 27 augustus 2020

Een virtuele reis in Calabria, Zuid-Italië.


Ik ben vanmorgen op het centraal station van Napels in de trein gestapt om zuidwaarts de regio Calabrië te verkennen. De kusten zijn hier langgerekt. Als je helemaal doorreist naar Reggio, aan de punt van de schoen, ben je 5 à 7 uur onderweg, afhankelijk van welk soort trein je verkiest. De twee stadjes die ik in ieder geval wil zien, Cosenza en Catanzaro, liggen echter bij het Sila gebergte, nog maar ruim halverwege. Vanuit Reggio is dat een rit, weer terug, van zeker een uur of drie. Voorlopig heb ik dus Paola, aan de kust op de hoogte van Cosenza, als pied à terre gekozen.

Met de snelste trein ben je daar uit Napels in 2½ à 3 uur, maar ik heb allerlei redenen om het langzamer te doen. Ik hoef bijvoorbeeld niet onderweg in een luie stoel op mijn schootcomputer te werken. Veel liever word ik afgeleid door het buiten voortglijdende landschap van zee en rotsige of zandige kusten.


Het Sila gebergte - La Sila - is die ronde knobbel links van de Golf van Taranto, als een soort hallux valgus van de daaronder hangende teen die tegen Sicilië aanschopt. Op die teen zit nóg een kleine verhevenheid: het gebergte Aspromonte.

Napoli Centrale bood de bekende, gereinigde aanblik, die net iets te hoge verwachtingen wekt omtrent de organisatie. De informatie die de kaartjes-automaten gaven klopte deze keer wel en mijn trein was goed te vinden. In propere, moderne winkeltjes in het sous-terrain kun je je voorzien van leeftocht voor onderweg. Aldus kon ik in alle rust in de trein wachten op het altijd weer opwindende moment van vertrek naar een nieuw te ontdekken bestemming.

Terwijl ik dit schrijf zijn we Salerno al gepasseerd, de prachtige tegenhanger van Napels aan de andere kant van het schiereiland van Sorrento.  Napels’ Golf mag dan spectaculairder zijn, mede dankzij het silhouet van de Vesuvius, maar die van Salerno is weids en blauw, en wordt in het Noorden begrensd door de meest schilderachtige kust van het land: de Costiera Amalfitana. Met de lijnbus rijd je daar voor een paar euro’s, over een weg die weinig meer is dan een richel langs de steile uitlopers, in een uur naar Amalfi, en als je wilt verder naar Positano. Een wonderrit voor een habbekrats!













       Amalfi-kust. (Foto’s van de auteur).

De volgende halte zal Paestum zijn. Het Poseidonia van de oude Grieken, gewijd aan de zeegod Poseidon, die hun een behouden vaart naar deze plaats gegund had. Het werd een aanzienlijke mengkroes van culturen waar Grieken, Etrusken en Lucaniërs elkaar beïnvloedden, voordat de stad uiteindelijk in Romeinse handen overging. Er staan beroemde resten van Griekse tempels, gewijd aan Hera en Athene, gebouwd tussen 550 en 450 vC. De oudste werd na de ontdekking aanvankelijk voor een basilica - een koningszaal - gehouden, omdat de binnenruimte door een zuilenrij in de lengte in tweeën verdeeld was, hetgeen leek te corresponderen met het, ongewone, oneven aantal zuilen aan de korte kanten. Opgegraven resten van offergaven identificeerden het later toch als een tempel. Behalve de zuilenrijen aan de buitenkanten bevat ook de andere Hera-tempel nog aanzienlijk wat ‘binnenwerk’, ook in de vorm van verbonden zuilen. Onlangs nog toonde het RMO in Leiden een aantal kurkmodellen van deze tempels, waar je van dichtbij de structuren kon bekijken.

Paestum. Links Athena-tempel; rechts de beide Hera-tempels.
(Foto's door de auteur).
     
                                                     
Het museum van Paestum is bijzonder mooi ingericht, en omvat veel plaatselijk aardewerk in Griekse stijl. Interessant om te zien hoe de bewoners in die tijd de Griekse potten en vazen nabootsten en in de decoratie een eigen stijl ontwikkelden met zwierige lijnen en een eigen mensbeeld dat verschilde van de Atheense voorbeelden. Verder hebben ze een indrukwekkende collectie gebeeldhouwde metopen van de Hera-tempel en sarcofagen in de stijl van de Lucanische inwoners, waarvan één sterk beïnvloed door de Etruskische tradities. Het is geweldig om de schilderingen op de binnenkanten van deze doodkist te vergelijken met die in de grafkelders van de Etrusken in Tarquinia. Op beide zijn onder andere drinkgelagen afgebeeld, en waar in Paestum een Tuffatore - een duiker - afgebeeld is, vind je in Tarquinia een zeer vergelijkbare figuur tussen de vliegende vogels.

Tarquinia. Tomba della caccia e pesca.
Tuffatore.
Paestum. Tomba del Tuffatore.
                                                                            






















Tegenwoordig is Paestum bekend om de buffelkaas, de Mozzarella di Bufala, die beter heet te zijn en duurder is dan de gelijknamige die van koemelk gemaakt wordt. Een bezoek aan de plaats is niet compleet zonder dat je de buffels bezichtigd hebt die zich verkoelen in hun waterkuilen, een exotische verschijning in dit Europese land.


(Foto door de auteur)
                   
Terwijl we over de schatten van Paestum droomden, zijn we met de trein al weer een eind verder, maar voorlopig nog in Campania. Tussen Agripoli en Sapri snijdt het spoor twee maal een uitbochting van de kust af.  Vandaar gaat het langs de zee verder tot Paola. Pas vanaf het Isola di Dino zijn we in Calabrië. Nee, geen sauriërs daar, tenzij we de mening delen dat vogels eigenlijk dino’s zijn. De naam van het eiland schijnt eraan te herinneren dat er ooit een Griekse, aan Aphrodite gewijde, tempel stond.

Paola.

Het is maar een klein plaatsje, met zijn ruim 15 duizend inwoners, maar het ontleent roem aan een plaatselijke heilige: San Francesco da Paola (1416 - 1507). Klinkt zijn naam niet bekend? Ach ja, de kerk die tegelijk het Pantheon en de zuilenrijen van het Pietersplein nabootst, en in Napels het Piazza del Plebiscito begrenst, tegenover het Koninklijk Paleis, is aan hem gewijd. Ook in Rome heeft hij een kerk, de San Francesco di Paola ai Monti. Francesco’s ouders waren bewonderaars van Franciscus van Assisi en dat ze hun zoon naar hem vernoemden is dus geen verrassing. Ernstiger was dat zij meenden dat hun heilige ervoor gezorgd had dat ze op hun enigszins gevorderde leeftijd nog het kind kregen waarom zij gebeden hadden. De lezer snapt al: de jongen kan dus nauwelijks een kans op een seculier leven gekregen hebben. Toen hij als kind een oogletsel opliep, beloofden zijn vader en moeder bovendien dat hij, indien genezen, voor een jaar in het Franciscanenklooster zou intreden. Daar was het hem mogelijk niet streng genoeg, want toen het jaar om was, ging hij op pelgrimage om zijn ware roeping te leren kennen en daarna verkoos hij een kluizenaarsbestaan in de buurt van zijn geboorteplaats. Met de aanhangers die zich bij hem meldden, stichtte hij er de orde van de Minimi; mijns inziens een toespeling op en superlatief van de Fratres Minores,  de Minderbroeders van Franciscus van Assisi.

Paola weet hem te eren. De barokke gevel van de aan hem toegewijde kerk draagt zijn beeltenis, evenals de poort op het Piazza del Popolo. De monumentale fontein ‘dei Sette Canali’ draagt boven ieder tappunt een grote afbeelding van hem. Helaas heb ik de bouwjaren van de kerk en de gevel niet kunnen vinden. Het gebouw zelf heeft een mooie, stevige gotische stijl; het front is zeker geen vroege barok. Naast de hoofdkerk, achter een bijna futuristische poort, staat een modern gebouw waarin kerkbanken in halve cirkels gerangschikt zijn om een klein altaar. De ruimte is licht door veel dakramen en verlucht met modern gebrandschilderd glas en lijkt eerder op een aula dan op een kerk. Kloosterafdelingen omlijsten het kerkplein dat aan één kant begrensd wordt door een ravijn. Alles bij elkaar een indrukwekkend monument.

Gelukkig wonen er ook gewoon mensen in Paola. Het al genoemde Piazza heeft een kleine doch stoere fontein; en de zee is overal vlakbij. Het strand bestaat uit grijs grind, en een streepje zand langs de waterlijn. Met een beetje vlees op de billen kun je er comfortabel zitten en je verheugen in het blauwe uitzicht op het Westen. Het heeft allemaal niet de pretentie van een grote badplaats, en dat maakt het wel zo gezellig. Getuige foto’s op Tripadvisor komen er fantastische zonsondergangen voor. Bij opgeruimde hemel lijkt het een pracht plaats om de groene flits te zien op het moment dat de zon in de zee zinkt. Door de straalbuiging in de atmosfeer gaat het groene en blauwe deel van het zonlicht net iets later onder dan de geel-rode fractie. Daardoor lijkt het of er even een groene lichtbron op de horizon rust voor de zon helemaal verdwenen is. Het verschijnsel is onafhankelijk van de hoogte waarop je je bevindt, en je kunt dus om het waar te nemen even goed uit het raam van je hotel kijken als vanaf het strand of staande aan de Lungomare.

Aan andere kerken heeft het plaatsje geen gebrek. Behalve de genoemde zijn er zeker nog zeven. Geen ervan vond ik architectonisch of decoratief erg interessant, of het moet de San Giacomo Minore zijn, die door zijn smalte een zekere intimiteit paart aan een overzichtelijke indeling van de ruimte.

Vandaag heb ik het plaatsje verkend, zodat ik me er een beetje thuis voel. Morgen maar eens met de trein naar Cosenza, slechts 20 à 25 minuten landinwaarts. Ik ben benieuwd of dat de tandradbaan is waarover ik in ander verband las. De steilte van het traject zal ‘m niet zitten in de hoogte van Cosenza zelf - dat ligt op 238 m - maar in de pas van 900 m hoog die eerst overwonnen moet worden.

Cosenza.

Wat een prachtig stadje! Toegegeven dat het aanzienlijk vervallen is, maar mede daaraan ontleent het zijn charme. Slechts enkele gebouwen zijn recentelijk bijgewerkt en in de verf gezet. Verreweg de meeste zijn afgebrokkeld, afgebladderd en verkleurd naar de meest schilderachtige tinten en effecten. Echt, u moet nu eerst even naar een site van Tripadvisor gaan om de 185 foto’s te zien die bijna allemaal door prima fotografen daarop gezet zijn. Voor alle zekerheid zet ik de web-adressen in de voetnoot.

1. Tripadvisor.com/Tourism-g187776-Cosenza_Province_of_Cosenza_Calabria-Vacations-html.
of: Tripadvisor.nl/Attractions-g187776-Activities-Cosenza_Province_of_Cosenza_Calabria-html.
en kies dan: Centro Storico.

Gezien? Is het niet prachtig? Ik gun de inwoners graag de fondsen om alles van verder verval te behoeden, maar dan hebben we nu tenminste het voorrecht gehad het in deze staat te zien.

Na deze onderdompeling zal het niet meevallen uw aandacht gevangen te houden bij een paar monumenten. Ik probeer het. Ten eerste is daar dan de kathedraal. U bent de kloeke voorkant bij de foto’s al tegengekomen. De marmerblokjes van de bekleding variëren in kleur van wit of grijs tot lichte, gebrande siena, en geven een levendigheid wat aan elegantie gemist wordt. De drie portalen en de roosvensters spreken ondubbelzinnig gotische taal, maar ik vermoed dat de opzet oorspronkelijk Romaans was, in overeenstemming met het torso van het interieur.

Binnen zijn de zuiver Romaanse arcaden tot en met de vensters van de lichtbeuk overwegend wit. Ze steken daardoor tamelijk kaal af bij de andere afdelingen. De gotische viering en het koor hebben een licht warm tintje, en als je de hoek omslaat straalt de barok je in de dwarsschepen tegemoet. De omslag van Romaans naar Gotiek had plaats tijdens de bouw (1184 - 1222) en daardoor is het interieur wat heterogeen gebleven, ook al zijn de spitsjes van de gotische bogen nog zo klein. Het koor heeft een originele galerij van heiligen in ondiepe nisjes, mogelijk een evocatie van de Byzantijnse mozaïeken op dezelfde plaats. Loop nog eens buitenom de kerk en merk op hoe mooi de, ook gotische, vensters in de buitenmuur gemetseld zijn.

Nog twee kerken zijn de moeite van een bezoek waard, de San Domenico, van verre zichtbaar door het Renaissance koepeltje, en de - daar is hij weer - San Francesco da Paola, respectievelijk uit de 15de en de 16de eeuw. Behalve het koepeltje is er van de San Domenico van de buitenkant weinig te zien. Zelfs de façade van de hoofdingang ligt verscholen aan een pleintje dat nog net iets smaller is dan de gevel; links huizen, rechts het klooster. Het bijzonder mooi gesneden  roosvenster, de enorm hoge, gebeeldhouwde, houten deuren in een spitsboog, en de verdere decoratie komen in deze vatting des te beter uit. Als het onderste stuk van de deuren openstaat, ga je een witte ruimte binnen die, lijkt me, uit de renaissance stamt. Latere barokke decoraties, met name het altaar en omgeving, hebben het wellicht net iets te druk gemaakt, maar dat is een kwestie van smaak. De Heer zij geloofd met rijke decoratie; zo was nu eenmaal het motto van de barok. 
Er zijn trouwens ook enkele zeer sobere kapellen, in Romaanse tot gotische stijl, waarvan ik niet kan ontdekken of ze een crypte vormen of in het klooster liggen.

De San Francesco da Paola is te herkennen aan het bescheiden torentje links van het eenvoudige front. Mocht dit zover in overeenstemming zijn met de behoefte aan armoede van de heilige, als je binnengaat wordt je overstelpt door overmatige barok. Goed, die zal wel ter ere van God zijn, en niet van de patroon van de kerk, maar raar is het toch.

Cosenza is veel meer waard dan één dag. Ik ga er zeker nog een keer heen. Er zijn paleizen te bekijken, of het gewezen Franciscanenklooster uit de 13de eeuw. Zou dáár de 13-jarige Francesco uit Paola voor een jaar ingetreden zijn? Tegenwoordig is het een museum; de kloostergemeenschap is verhuisd. Het castello is te bezichtigen. Oorspronkelijk een schepping van de Noormannen-koningen, werd het in 1184 zwaar beschadigd door een aardbeving en door Friedrich II von Hohenstaufen weer opgebouwd. Twee (families van) verwoede kastelenbouwers! Wat brengt iemand tot zo’n liefhebberij? Er lijkt een sterk defensieve mentaliteit uit te spreken; maar je kunt er ook een hoop krijgsvolk en wapentuig in herbergen om het ter plaatse ad libitum te kunnen inzetten. Het heeft dus, denk ik, meer met zekerstellen van macht te maken dan met verdediging. 
En dan zijn er hier mooie gelegenheden om het Sila-gebergte beter te leren kennen, o.a. met de bus, of met een historische trein naar Camigliatello. La Sila, zoals het locaal genoemd wordt, heeft pieken en dalen, maar is in essentie een golvende hoogvlakte rond zo’n 1200 m. Hoog genoeg voor sneeuw en ijs in het donkere jaargetijde, en er wordt dan ook wintersport bedreven. Een indruk van het gebergte krijg je ook als je met de trein naar Catanzaro reist, een rit van een uur of twee met overstap in Lamezia Terme.


Catanzaro.

Waarom mijn Trottergids Catanzaro wel in één adem noemt met Cosenza, maar er verder over zwijgt, is me niet duidelijk. Misschien te grootsteeds? Inderdaad is er een groot contrast tussen de twee plaatsen. Catanzaro heeft weliswaar ook zijn oude wijken met smalle straatjes, maar ik heb de indruk dat die langzaam opgegeten worden door de vooruitgang. De modernere delen tonen bredere en rechtere straten, en de meeste huizen zitten er goed in de verf. Vergeleken met Cosenza straalt de welvaart er vanaf. Catanzaro is dan ook de hoofdstad van Calabrië, en heeft als zodanig Reggio van de troon gestoten. De plannen zijn om er, samen met een aantal aangrenzende gemeenten, een metropool van te maken.

Oorspronkelijk is de stad beperkt tot een langwerpig plateau tussen twee dalen. Dat biedt schitterende uitzichten, maar ook een uitdaging voor de bereikbaarheid. Hoe men dat oplost is al ruimschoots zichtbaar. Een eeuwig lang viaduct verbindt de stad, over het dal heen, met een ander hooggelegen deel. Gelijksoortige luchtwegen, zelfs een rotonde, overwinnen andere valleien. Het is duidelijk dat de stad expandeert en dat daar geld mee verdiend wordt.

Kerken zijn er in velerlei gedaantes. Wat vind je van zo’n verweerd kleinood als de Sant’Omobono? In de Santa Maria di Porto Salvo liet de bouwer met moderne middelen oude bouwvormen herleven. Zijn de muurschilderingen daar wat onze tijd aan devotie te bieden heeft, of zijn ze toch een beetje kinderachtig? Voor overzichtelijke barok kun je terecht in de Chiesa di Santa Maria Assunta. Ook daar zijn enkele van de gewelfschilderingen van recentere datum, maar wel meer aansluitend aan de traditie. Houd je meer van rijke, barokke versieringen, ga dan het altaar in de Chiesa del Rosario bekijken. Interessant vond ik ook de kathedraal Santa Maria Assunta (niet te verwarren met de gelijknamige Chiesa), die in de tweede wereldoorlog aan een bombardement bezweek, en jaren later in mooie Renaissance stijl weer opgebouwd werd. Wat ik vind van de gele kleur van het interieur en van de muurschilderingen die op oude voorbeelden geïnspireerd zijn - de annunciatie in twee figuren hoog links en rechts van de ‘triomfboog’ of de ten hemel stijgende Maria gecopiëerd naar die van Titiaan in de Frari-kerk van Venetië - wil ik niet zeggen voordat ik ze, misschien ooit, zonder tussenkomst van een camera gezien heb.

De stad heeft een universiteit die de naam ‘Magna Grecia’ (Italiaanse spelling) draagt. Een nogal pretentieuze titel, want met ‘Groot Griekenland’ wordt gemeenlijk het geheel van Griekse koloniën bedoeld die in de Oudheid in Italië gevestigd waren. Waarom juist Catanzaro die oude wereld zou vertegenwoordigen is niet duidelijk, temeer omdat het zeer onzeker is of de plaats zelf een Grieks verleden heeft.  Het tekent echter de ambitie van de stad en van de onderwijsinstelling.

Langs de kusten...

Ik heb, zoals ik je misschien al eens verteld heb, een hekel aan verkassen tijdens mijn vakantie. Het onderbreekt de droom van het vrije reizen zonder bekommernis om eten en slapen. Hier in Calabria zijn de verbindingslijnen lang, de spoorwegen lopen bijna allemaal langs de kust en dwars oversteken kan bijna nergens. Je kunt al die mooie en interessante plaatsen dus alleen in serie bezoeken. Dus zal ik eraan moeten geloven: ik sla mijn tenten voorlopig op in Catanzaro. Vandaaruit kan ik de zuidelijke kusten goed bereizen, van pakweg Sibari aan de Ionische zee tot aan Locri en Gerace, die in de richting naar Reggio liggen. Ik kan zelfs van hieruit via Lamezia oversteken naar de Tyrrheense kust en op die manier naar Reggio reizen.

Om min of meer dezelfde reden ga ik van mijn bezoekjes aan al die leuke plaatsen niet in volgorde verslag doen. Dan wordt dit relaas net een reisgids, en daarvan bestaan er al genoeg. De stadjes zijn ook niet allemaal de moeite waard.
Neem nou Sibari, in de oudheid een Griekse kolonie: Sybaris, misschien al stammend uit de 8ste eeuw vC. De stad stond bekend als rijk en losbandig. Er woonden aanvankelijk Achaeërs en Doriërs. Liefhebbers van oude geschiedenis weten al dat de Grieken niet één volk waren. Alleen onder zware dreiging wilden ze wel eens samen optrekken, en in Delphi behielden ze de onderlinge vrede, maar verder stonden Sparta, Athene, Thebe en Korinthe elkaar geregeld naar het leven. En de Achaeërs die Mycene stichtten waren het eerst gekomen; zij waren een superspartaans volkje! Al in de 8ste eeuw vC hadden ze zich ook in Sybaris gevestigd. In de 7de eeuw verdreven ze daar de Doriërs, toch ook geen lieve jongens, die er intussen ook  woonden. We zijn die vluchtelingen deze week al tegengekomen in Paestum! Zij voeren helemaal om de Calabrische kust en waarschijnlijk door de Straat van Messina, die in die tijd bekend stond als het levensgevaarlijke kanaal van Scylla en Charybdis - of om Sicilië heen - om zich tenslotte neer te laten in Campania, op de plaats die zij Poseidonia noemden. Met die geroeide en bij gunstige wind zeilende scheepjes een lange en riskante tocht, waarvoor je gerust Poseidon wel mag bedanken als je het er levend afbrengt.

Heden de dag is er van de glorie van Sybaris niets meer te zien dan een paar moderne opgravingen, Die van Kroton (nu Crotone) kwamen en verwoestten de stad, ergens in de 4de eeuw vC. Tot op de grond. En over Kroton gesproken, de stad waar ooit Pythagoras zijn beroemde school had, ook daar kun je hoogstens een soort bedevaart naar de herinnering doen en wat moet je ermee. De geheimen van de leer van de grote goeroe zijn verloren gegaan, behalve voor zover Jamblichus en Porphyrius er acht eeuwen later over schreven of Plato er de echo’s van verried. Die plaats sla ik voor een hedendaags bezoek dus ook maar over. Hoewel, een eindje landinwaarts, op de rotsen, ligt het plaatsje Santa Severina, dat zeker wél de moeite waard is.

Weet je wat, ik ga in alle plaatsen op zoek naar resten of overlevende bouwsels van de oudste beschavingen na de Romeinen: de Byzantijnen en de Noormannen, en daar doe ik verslag van. 


Naar mijn smaak het allermooiste in de categorie Byzantium vind je in Santa Severina (boven Crotone): de doopkapel bij de kathedraal, uit de 8ste à 9de eeuw. Op acht gepolijste zwarte zuilen rust een gemetseld, rond gewelfje. Elk van de zuilen steunt via een platte steen tegen de buitenwand, die rondom loopt met drie (van oorspronkelijk vier?) armen. Van de totale beschildering zijn slechts enkele restjes over. In de intacte toestand moet deze kleine ruimte een heel andere indruk gemaakt hebben, maar misschien is het voor het lekenoog mooier zoals het is, nu je het razend knappe metselwerk steen voor steen kunt volgen.

Santa Severina. Battistero, grondplan en zijaanzicht.

De kleine schaal en de centrale, schrijn-achtige bouwstijl is typerend voor de Byzantijnse religieuze architectuur, en voor die van veel orthodoxe christelijke kerken uit het Oosten. Dat idee vind je ook gerealiseerd in de vierkante kerkjes in Stilo en Rossano. In de laatstgenoemde plaats, in het Noordoosten van de Sila, is dat het Oratorio di San Marco, dat stamt uit de 10de en 11de eeuw.  Vijf koepeltjes markeren het oorspronkelijke bouwplan in de vorm van een Grieks kruis. Drie apsiden sluiten het aan de Oostkant af. De verlenging aan de Westkant is van later datum (15de eeuw). Van de oorspronkelijke aankleding is niets of weinig over. Misschien is de altaarsteen, die op vier ijzeren staven rust, origineel. Verder is het tegenwoordig als kerk ingericht en gedeeltelijk witgekalkt. Het kerkje van dezelfde soort in Stilo, een heel stuk verder westwaarts, is in betere staat. Daar zijn nog heel wat muurschilderingen behouden - zij het niet genoeg om de oorspronkelijke sfeer te voelen. Het gebouwtje wordt daar goed onderhouden: alle metselwerk is tamelijk vers gevoegd en gereinigd, zodat je de mooie ingelegde figuren, op allerlei plekken, goed kunt zien. 

Stilo. La Cattolica. vooraanzicht en grondplan.

Naast het centrale bouwplan is de langwerpige basilica een oervorm van de christelijke kerken. De Griekse naam: koningszaal, suggereert dat ook de basiliek uit het Oosten afkomstig is. In de westelijke streken werd hij dominant, hoewel af en toe centraal ontworpen bouwwerken opdoken. In Ravenna is de San Vitale een mooi voorbeeld, en tijdens de Renaissance werd de centrale bouw op filosofische gronden een ideaal van de architecten (maar meestal niet van hun opdrachtgevers, die belangrijker vonden dat je in een basiliek meer gelovigen kwijt kon). De Noormannen in Frankrijk namen hun versie van de basiliek mee naar Zuid-Italië. Doordat de Byzantijnen ook basilieken bouwden is het wel eens moeilijk te bepalen of een oude kerk Byzantijns of Normandisch van oorsprong is. Exemplarisch is het kerkje van Santa Filomena (in de 12de eeuw voltooid) in Santa Severina, waarvan de toelichting zegt dat het l’anima bizantina paart aan il corpo normanno. Wat daar precies mee bedoeld wordt ontgaat me, maar ook de kloosterkerk van San Giovanni Theristìs wordt qua stijl Bizantino-Normanno genoemd. Deze kerk werd gebouwd in de vorm van een Grieks kruis, en neergezet op gezag van de Noormannenkoning Roger II ! Zij heeft een bijzondere, cylindrische, koepel met slanke zuiltjes rondom, precies zoals de Santa Filomena! 
Het kerkje Santa Panaghia in Rossano, stamt uit dezelfde tijd, maar heeft de vorm van een basilica. Op enkele minieme restjes van fresco’s na, is het interieur leeg en netjes witgekalkt, Een mooie icoon van de apostel Paulus hangt ingelijst aan de muur De architectuur van de hoge ramen en andere pedimenten zijn duidelijk zichtbaar gehouden. In vorm en structuur verschilt het niet van de grote, laat-Romeinse  basilieken in Ravenna, behalve dan dat het veel kleiner is en geen zijbeuken en arcaden heeft..
Een stukje buiten de stad ligt het Monastero Santa Maria del Patire uit het einde van de 11de eeuw, een klein basiliekje in Byzantijnse stijl. De kerk is goed onderhouden en in gebruik. Bijzonder zijn de vloermozaïeken binnen, met fabeldieren zoals een eenhoorn, en een soort centaur die op een knuppel blaast. Buiten valt mooi inlegwerk met zwarte lavasteen (van de Etna?) op in de drie apsiden en boven de zijdeur.

2. Die mozaïeken: Zouden deze of dergelijke tot inspiratie gediend kunnen hebben voor de Griekse monnik en kunstenaar Pantaleone die 1163 - 1165 de vloeren van de basiliek van Ótranto ontwierp en legde? Zie 'Het Salentijnse Schiereiland' op dit blog.

Echte, onversneden Noormannenkerken kun je nog zien in Roccella Ionica, Tropea en Gerace. De eerstgenoemde betreft vergane glorie. Ooit was het de grootste kerk van dit type in de regio. Nu staat er slechts een indrukwekkende ruïne van het schip en los daarvan de drie apsiden. Die van Tropea, daarentegen, is redelijk intact, en in gebruik als co-kathedraal. Het sobere interieur en de spaarzame versieringen aan de buitenmuren laten je veel van de oorspronkelijke toestand voelen. Tropea ligt aan de kust van de Tyrrheense Zee. Met Gerace zijn we weer terug aan de kant van de Ionische Zee. Het aan de kust gelegen Locri was als het Griekse Lokroi een machtige stad. Pas tegen het eind van het Romeinse keizerrijk begon het te vervallen, en zochten de inwoners veiligheid hogerop waar ze Gerace stichtten. Het oorspronkelijke Lokroi werd tenslotte door de Saracenen verwoest. Daar is dus alleen in het museum nog wat van te zien. Maar  Gerace is een bezoek zeker waard, alleen al vanwege die Normandische kerk. Van buiten ziet hij er nogal onbehouwen uit. Twee grote apsiden met enige tussenruimte naast elkaar. In de rechter daarvan bevindt zich de toegangsdeur, een hoogst ongewone constructie, die vast niet de originele is. Erachter ligt de Crypte; de eigenlijke kerk bevindt zich een verdieping hoger aan dezelfde apsis. De arcaden daarboven worden gedragen door in het midden één keer een stel zware vierkante pilaren en verder door cilindrische zuiltjes van velerlei vorm en materiaal. Sommige zijn op doorsnee nog smaller dan de onderkanten van de naar boven breder uitlopende kapitelen. Die laatste worden weer overtroffen door ieder een zwaar blok dat de eigenlijke boog draagt. Dat lijkt op de constructie die je ook in Ravenna tegenkomt. Alleen ogen zeker een aantal zuiltjes hier wel erg dun, en soms nog gebarsten ook. Ik vertrouw erop dat de stabiliteit van het gebouw regelmatig getoetst is. Bovendien valt te bedenken dat het al vele aardbevingen, waaronder zeker twee zware, overleefd heeft. Het interieur is ook hier sober van aankleding en prachtig van sfeer.
Gerace, Noormannenkerk.
De twee apsiden met de toegang tot de Crypte.
De Crypte toont heel wat solider met zijn lage kruisgewelven. Een gedeelte ervan is ingericht als kapel in de vorm van een tunnel en een heel bijzondere aankleding, de Capella d’Istria uit de 18de eeuw, op de plek waar ooit, lang voor de stichting van de kerk, een kluizenaar gewoond had.

Hopelijk heb je, in de diverse plaatsen, ook genoten van de uitzichten. De hoge ligging van vele ervan getuigt van de woelige geschiedenis. Dat doen ook de vestingen, waarvan bijna ieder plaats er wel een heeft. Veelal zijn ze ontworpen door de Noormannen en later onder de regering van Friedrich II von Hohenstaufen al of niet hersteld of uitgebreid. Ik reis nu door naar mijn laatste pleisterplaats van deze vakantie: Reggio.

Reggio Calabria.

Het Romeinse Rhegium, ook al begonnen als een Griekse kolonie, maar door verwoesting en aardbevingen is daar weinig meer van te zien, behalve in het geweldige Archeologisch Museum dat alle tijdvakken omarmt. De jongste zware terremoto, in 1908, stortte de hele stad in puin, en wat de beving zelf nog naliet, voltooide de erop volgende tsunami. Sinds de kernramp in Japan weet iedereen hier wat een tsunami is. In de ‘Grondslagen der Algemene Geologie’ van B.G. Escher, dat in de jaren ‘50 ons leerboek was heette het nog tsoenami, en eigenlijk lijkt me dat de betere spelling.

Na 1908 werd de stad geheel nieuw opgebouwd volgens een modern plan van lange, rechte evenwijdige straten, in tenminste twee bundels die met elkaar een hoek maken. Jugendstil was daarbij sterk favoriet, In Italië wordt Art Nouveau veelal aangeduid als Arte Nuova of met het onverwachte Stile Liberty, een naam die teruggaat op een invloedrijke winkel in London, gesticht door Arthur Liberty. Als je er van houdt, haal dan vooral je hart op, met het risico dat het op de lange duur teveel ontkenning van de harde, onder andere oorlogszuchtige,  wereld van de vroege 20ste eeuw uitdraagt.

De nieuwgebouwde kathedraal is vooral geïnspireerd door de Romaanse stijl, maar dan in een grote vorm, beïnvloed door latere bouwmanieren. De arcaden en de beuken zijn zo wijd als in een Renaissance-kerk, en voorzien van colonettes die de dakstoel dragen. Twee of drie transepten (binnen de muren) versterken de ruimtewerking. In de Romaanse stijl houd ik erg van de lange series van kleine boogjes die de galerijen en de voorgevels versieren (en vaak, heel mooi, bovenaan de buitenkant van de apsis). Hier zijn ze toegepast in de gehele lichtbeuk. Zoals in de latere gotiek de galerijen en de triforia naar buiten doorgebroken en van glazen ramen voorzien werden, zo lijken deze bovenlichten op beglaasde triforia. Bij mij ‘werkt’ het in ieder geval.

Als ik hier nog eens terugkom - je kunt natuurlijk nog blijven, goede lezer, en er nog een paar weken aan vast plakken - ga ik Reggio naar de zeekant exploreren. Je kunt hiervandaan in 20 minuten naar Messina in Sicilië varen, waarna de hele  Oostkust voor je openligt. Of misschien eindelijk eens de Eolische of Liparische eilanden bezoeken, waar Stromboli nog steeds zijn vurige adem uitstoot, en de wereld vooral gebouwd is op gestolde lava. Go as you please, ik bewaar dit alles voor later.

(Koenraad Kortmulder, 26 Aug 2020).