woensdag 6 januari 2021

Tussen Madrid en de Golf van Biskaje.

Een virtuele reis kan beginnen waar je wilt, onafhankelijk van de ligging van vliegvelden of spoorstations. Om het Noorden van Spanje te gaan verkennen kies ik Kaap Finisterre, finis terrae, daar waar het land ophoudt. Voor mij is hier dus het begin van de reis: itineris initium. Cabo Fisterra, zoals hij in het Galicisch genoemd wordt, steekt niet onverschrokken naar het Westen de oceaan in, maar hangt naar het Zuiden, als wees hij langs de kust van Portugal naar die andere kaap (Cabo da Roca)  die nog verder naar het Westen reikt.


Je kunt het de Romeinen niet kwalijk nemen dat ze Finisterre voor het uiteinde van het continent hielden in plaats van het iets noordelijker gelegen Touriñan. Ze hadden geen sextanten en geen slingeruurwerken om de lengtegraad van een locatie precies te bepalen en meridianen te trekken, en hun notie van windrichtingen was niet exact.

De kaap mag dan niet recht in de westenwind wijzen, aan de Atlantische zijde vangt hij de zware rollers op die vanuit de oceaan op de rotsige kusten van Spanje en Portugal kapot slaan. Als je op een laag punt van de kust staat, kun je de dreunen met je voeten voelen. Om hier, als Aphrodite onder de Cyprische kust, uit de zee omhoog te rijzen en op een schelp naar land te drijven, zou een riskante onderneming zijn. Het schiereiland steekt tientallen meters boven de zee uit en bestaat uit massief graniet en losse stenen; het is door de ontmoetingen met de zee in ruwe vormen geslagen. Ik begin dus maar daar waar de vuurtoren de hoogte bekroont. Het huis waar het baken bovenop staat is tegenwoordig een hotel. Daarvóór staat nog een kleiner huisje waar twee misthoorns uit de ramen steken. Als Hollanders hoeven we niet naar de betekenis daarvan te raden. Een derde huis, iets verderop, en een paar hoge masten uit de meccanodoos voltooien de bebouwing. Vanhier kun je wandelen naar het dorp Fisterra, een gat met circa 5000 inwoners.

De kaap ligt ongeveer in het midden van de zogenaamde Costa da Morte, de dodenkust, vanwege de vele schipbreuken en dat niet alleen in de tijd van de zeilvaart. In 2002 nog liep er een tanker, de Prestige, op de klippen en brak; een ecologische ramp was het gevolg. In Muxia, iets meer dan 20 km naar het Noorden is er een gedenkteken voor geplaatst, in de hoop dat zo’n combinatie van fouten niet nog eens gemaakt zal worden.

In een café in Fisterra maak ik kennis met een, toevallig ook virtueel, Japans stel op vakantie in Europa. Zij bieden me aan om met hen mee te rijden naar Muxia, vanwaar er een regelrechte busverbinding is naar Santiago. Zo krijg ik de gelegenheid het al genoemde monument van de tankerbreuk te zien, een in de lengte gebroken rechthoekige zuil die van verre te zien is, ook van de zeekant. Het dorp (1) ligt vlak aan zee, slecht luttele meters boven hoogwater. Een grote jachthaven in een natuurlijke inham zorgt voor inkomsten. De huizen, wit of in heldere kleuren geschilderd, zien er vrolijk uit. De wijde baai ligt open naar het Noordwesten en vangt de golven uit de eerste hand, op grote door weer en wind geslepen rotsblokken. Vlak bij de waterlijn staat het kerkje van Nosa Señora da Barca (Onzelievevrouwe van de boot), een scherp gesneden kruiskerkje met twee torentjes aan de westkant, die het een enigszins Moors uiterlijk geven. Ernaast staat een klokkentorentje van barok type, met twee klokken. Aan de achterkant ervan is een trap zonder leuningen gemetseld. Versiering, steunbeer, of zouden de klokken met de hand geluid worden? De ramen van het hoofdschip zijn nauwelijks meer dan horizontale kiertjes. Het interieur moet het licht vooral van lampen krijgen. De wanden zijn er wit gekalkt, de ronde bogen tonen de grijze steen zelf. Ik zou het als eenvoudige Renaissance aanmerken, maar hoe origineel het is weet ik niet. Het hele gebouw brandde in 2015 af en werd in korte tijd geheel gerestaureerd. Dat verklaart in ieder geval de gave aanblik van de buitenkant. Het meest opvallend binnen is het enorme retabel achter het hoofdaltaar, met onder andere 12 gebeeldhouwde heiligenportretten (apostelen?) Het gevaarte past precies in de voorste boog. Ze zijn voor elkaar gemaakt. Twee altaren tegenover elkaar tegen de buitenmuur zijn vergelijkbaar uitgerust. Zouden die retabels niet geheel verbrand en dus gerestaureerd zijn? Diverse scheepsmodellen hangen aan lange lijnen aan het gewelf of staan in vitrines. Votiefgeschenken om behouden vaart af te smeken, of als dank voor bijzondere reddingen, vermoed ik. Of, meer ordinair, reclame als tegenprestatie voor een donatie bij de restauratie.



                                                          
Santuario da Virxe da Barca, wordt de kerk ook genoemd. Een aanleiding om wat uit te leggen over de locale taal in deze Regio: het Galicisch. Je mag het een Portugese taal met Spaanse invloeden noemen, of een zelfstandige taal die van beiden verschilt. Het heeft de neiging tot samentrekkingen, zoals in ‘Fisterra’ of ‘nosa’, die mijns inziens typisch zijn voor talen van bergachtige of afgelegen streken. De X is een letter die in kleine, mediterrane talen nogal populair is - Baskisch, Malti en hier dus Galicisch. In deze streek staat hij voor de G-klank die in het officiële Spaans door de J wordt weergegeven.

Met de bus boemel ik door een heuvelachtig, soms rotsig, overwegend agrarisch landschap. Als je hier een akker met maïsplanten ziet, bedenk je misschien dat het gewas juist in deze streek het eerst verbouwd werd, nadat het zaad uit het pas ontdekte Amerika ingevoerd was. Als ik op het busstation van Santiago uitstap, loopt het al tegen de avond. Hier in de stad wil ik voorlopig mijn tenten opslaan, en ik vind al gauw een hotel net buiten de oude binnenstad.

Santiago de Compostela.

“In de onderwereld van Chicago,
waar men leeft van moord en roof,
is een man uit Santiago
het allergrootste opperhoof’ “

Een liedje uit de jeugd van de illustere studentenpastoor van Rooijen dat hij onthouden had en bij bijzondere gelegenheden wel eens wilde voordragen. Betekent dat veel goeds voor Santiago? Maar natuurlijk werd er Santiago de Chile mee bedoeld. Nee, het Spaanse, het échte Santiago is een onschuldige stad. Er wordt misschien wel nergens zoveel aflaat verdient als ter plaatse. Het is niet groot, rond de honderdduizend inwoners, maar voor een groot deel van Europa is het een middelpunt van een wereld; die van de bedevaart. De eigenlijke bedevaartganger gaat te voet, met z’n tweeën of in een groep, of alleen, maar zeker dan is het meenemen van een forse hond en een stok geen overdreven maatregel, want zó braaf is iedereen hier nu ook weer niet. Tegenwoordig wordt het ook wel fietsend gedaan - altijd nog een hele afstand vanuit Zuid Duitsland of Nederland, maar er is ook een groeiend aantal nepgangers die met de auto komen en al of niet een stukje lopen voor de show. Alle manieren bij elkaar zijn het er dagelijks honderden.

Slenterend door de onvoorspelbare straatjes van het oude centrum kom je niet vanzelf bij de kathedraal. Dat is mijn bedoeling ook niet. Liever laat ik de sfeer en de vorm van het stadje tot me doordringen, terwijl ik het natuurlijk vergelijk met Italiaanse plaatsen die ik beter ken. Hoge huizen, lage huizen, en de straten zijn smal, en grillig, af en toe afgewisseld met een pleintje of binnenplaatsje vol bloemen. Witgekalkt of écru, is natuursteen in grote brokken het overheersende bouwmateriaal. Slechts hier en daar is in natureltinten geverfd. Zware stenen galerijen begeleiden sommige straten. Dat geeft ze iets intiems, en is bovendien heel praktisch in een streek waar het gemiddeld één op de twee of drie dagen regent, ook ‘s zomers. IJzeren balkonnetjes genoeg, maar de doorluchtige, meestal groene, raamluiken die sfeer aan Italiaanse straten geven: nergens. De winkels zijn die van een drukke toeristenplaats. In een boekwinkel vraag ik in het Italiaans naar een plattegrond van de stad. De vrouw kijkt even bevreemd, maar begrijpt dan toch wat ik bedoel: “un mapa”, en dat is het.

De kathedraal heeft vele gezichten. Gewoonlijk ga ik, bij een kerk die nieuw voor me is, eerst naar de westzijde, omdat de façade aan die kant het gezicht is dat zij aan de wereld wil tonen. Daar is meestal het bijbehorende kerkplein. Zo ook hier, en het is gigantisch groot,  genoeg om de hele wereld te ontvangen. Plaza de Obradoiro heet het, naar de westelijke gevel van de kerk die de ruimte domineert.  Obradoiro > Oeuvre d’Or, werk van goud dus. Het metaal is hier als metafoor bedoeld; het is alles steen, maar als de namiddagzon erop valt, gloeit het okerkleurige materiaal óp als goud. De hoogte, met twee massieve torens, zou de gevel bedreigend kunnen doen lijken, maar door de vorm van de decoratie suggereert hij eerder vlammen die naar de hemel rijzen.

Stel je nu even het interieur van de kerk voor: een vrij hoge maar duistere ruimte zonder zijramen, zonder lichtbeuk, waar alleen wat daglicht binnensluipt door de koepel en een paar ramen aan de westzijde. Ook geen witgeschilderde wanden, zodat de kunstmatige verlichting met moeite de duisternis overwint. Het lijkt of je je in een grot bevindt, of een in de rotsen ingehouwen tempel in India. Tijdens de periode van de Romaanse kerkenbouw was het heilige nog geheim; je mocht binnenkomen als je ingewijd was, maar van buiten erin kijken was taboe.

Wat een contrast met de glorieuze boodschap van de façade! En tegelijk helpt het om de laatste beter te begrijpen. De beide torens zijn origineel, althans de zware, onderste tweederden ervan. Halverwege de achttiende eeuw kregen beiden een barokke top en een nieuwe lage toren tegen de voet aan gebouwd. De hele verdere voorgevel werd bedekt met fantastisch gevormde bouwsels, decoratie en tierelantijnen, bekroond met een beeld van de apostel Jacobus, de patroon van de kerk en  naamgever van de stad Santiago, Sant’ Yago, en daaronder twee koningen die de verbouwing gestimuleerd hadden.

Nog een onderdeel werd bij die verbouwing gespaard: de Pórtico de la Gloria uit de 12de eeuw. Een buitengewoon monument uit de vroege gotiek, ontworpen door ene Meester Mateo, die het hele westelijk eind van de kerk voltooide. Het portaal omvat vier deuren, waarvan de middelste twee de grootste en meest omsierde zijn. Tegen het op het oog fragiele zuiltje in het midden hangt het beeld van Jacobus, die zittend de pelgrims opwacht; de steviger constructies links en rechts dragen apostelen en profeten. Op de centrale, halfcirkelvormige timpaan troont Jezus in Majesteit tussen de vier evangelisten en engelen of zaligen. Langs de ronde rand spelen muzikanten op allerlei instrumenten. Matteo zelf beeldde zich, nederig knielend, uit aan de binnenzijde van de portico. Als geheel vertelt de toegangspoort een veelomvattend verhaal dat in de crypte eronder begint met het aardse leven. Die crypte,  ook een schepping van Mateo, was een knap gevonden middel om het westelijke deel van de kerk te funderen op de aflopende rots. De ingang ervan ligt onder de symmetrisch zigzaggende trappen.

Er zijn verscheidene redenen om nu eens rechts langs de kerk te lopen en de ingang van het dwarsschip aan die kant te bekijken, de zogenaamde Puerta de las Platerias. Deze werd ook een keer verbouwd, maar zo kort na de oprichting, dat de oorspronkelijke Romaanse stijl van omstreeks 1100 vrijwel behouden moet zijn gebleven. Twee zware rondbogen worden gedragen door dito posten die met bewerkte zuiltjes versierd zijn. De timpanen en een fries daarboven zijn dichtbevolkt met beeldjes, en wat grotere beelden zijn her en der tegen de gevel ‘geplakt’. Ze hebben, zoals zoveel Romaanse kunst, in hun primitiviteit iets aandoenlijks. Zie bijvoorbeeld David die op een strijkinstrument speelt, en Adam die in staande stand door God gemodelleerd wordt. De naam Platerias heeft overigens niets te maken met het gebouw, maar slechts met de winkeltjes van de zilversmeden die zich op hetzelfde plein bevinden.

De achterkant - meer correct het oosteinde - en de andere zijkant, de Quintana en de Azabacheria, werden in de 17de en 18de eeuw verbouwd, de eerste omdat er in de loop van de eeuwen allerlei extra kapelletjes en kantoortjes aangebouwd waren tot een lelijk heterogeen geheel, en de andere omdat hij op instorten stond. ‘Quintana’ betekent ‘plein’; de façade aan deze kant wordt dus naar de aangrenzende ruimte vernoemd. Daar was ooit het kerkhof, en nog wordt het plaza verdeeld in één voor de levenden en één voor de doden (het lagere gedeelte). De kerkgevel illustreert hoe de barok in Spanje doordrong tot de versieringen, en slechts zelden tot de ruimtelijke vormen. Alleen de sculpturen om de deuren breken de strakke lijn. De linker, met de meeste decoraties, is de Puerta Santa, de deur van de Heilige. Gekleed als pelgrim staat hij boven de deuren, geflankeerd door twee discipelen. Terzijde zijn in twee tableau’s, 24 apostelen en profeten uitgebeeld.

De naam van de Azabacheria verwijst naar de bewerkers van edelstenen (met name git), al hebben die waarschijnlijk even weinig met de architectuur te maken als de zilversmeden aan de andere zijde. Officiëel is deze gevel neo-klassiek, maar met zijn losstaande, decoratieve zuilen komt hij nog het dichtste bij de barok. De Spaanse bouwkunst volgde de ontwikkelingen in Italië maar traag en mondjesmaat. De uit Frankrijk geïmporteerde gotiek bleef er heel lang in zwang; in decoraties bij een robuuster, typisch Spaans, schema zelfs tot het eind van de 16de eeuw. Min of meer hetzelfde gebeurde met de Renaissance: motieven werden aanvaard, maar ze werden gerangschikt als ondiep relief op vlakke muren: de zogenaamde Platereske stijl (2). 

Genoeg geleerdheid. Als je de vier gezichten van de kathedraal bestudeerd hebt, wordt het tijd om terug te keren naar het plein van de  Obradoiro. Zal ik nu de kerk ingaan, of de andere gebouwen aan het plein bezoeken? Welnee, ik ga eerst koffie met iets zoets nuttigen. Niet hier natuurlijk, maar in de straatjes van de oude buurt zijn gelegenheden genoeg om binnen of buiten uit te rusten en dit op te schrijven. Een terras bij de grote overdekte markten Plaza de Abastos bevalt me. Nadat ik een en ander besteld heb, spreekt een knappe vrouw aan een nabijig tafeltje me aan, en vraagt of ik op bedevaart ben. Daar moet ik even over nadenken, maar ja inderdaad, zeg ik, echter als pelgrim van de kunst en de architectuur. Bovendien ben ik niet te voet of per fiets gekomen, maar via cyberspace. Ze begrijpt dat, want ze is journaliste voor een krant in Transutopië, zoals je weet een anti-bananen-land waar van persvrijheid geen sprake is. Ze bestudeert hier de vrijheid van meningsuiting, en vertelt me daar enige verhalen over, die ik je misschien nog eens zal doorgeven.

Kloosterleven.

Misschien heb je, toen je op de Quintana was, even achterom gekeken naar het gebouw met die hele lange gevel en je afgevraagd wat dat was; een gevangenis misschien? Alleen hangt er een wit kruis tegen de gevel; dat duidt eerder op een religieuze functie. Beneden geen enkel raam; pas op zoveelste verdieping-hoogte zijn er twee horizontale rijen vierkante raampjes met tralies ervoor. Welnu, het is oorspronkelijk een klooster van de Benedictijnen, een strenge orde die gesticht werd door de H Benedictus uit Norcia. Gebouwd in de 11de (volgens sommigen zelfs de 9de) eeuw werd het in 1599 door de monniken verlaten en sindsdien bewoond door de vrouwelijk tak van de orde, de Benedictinessen. Hoewel het complex later grondig veranderd werd, vooral in de barokke periode, zal de regel voor de dames niet minder streng geweest zijn, en dat verklaart dus wel de indruk die het gebouw van deze zijde maakt. Weliswaar is er aan de andere zijde een poort voor de aanlevering van levensmiddelen, en een kapel, maar beide ingangen zijn, vergeleken met wat we vanmorgen zagen, heel sober versierd.

Er is nog een interessant klooster in de buurt: San Martiño Pinario, gewijd aan Sint Maarten die zijn mantel afstond aan een naakte bedelaar. Die scène is uitgebeeld op de top van de voorgevel van het convent. De brede façade toont, tussen twee lompe torens, rijen strenge ramen. Het portaal is daarentegen indrukwekkend barok, met vier los van de muur staande pilaren, aan iedere kant van de deur twee; boven de architraaf worden ze voortgezet in forse pinakels. Onderaan is er een statige trap, en bovenop een zware topgevel met een wapenschild, zuiltjes, en beelden op een onderbroken pediment. Vlak boven de deur staat de Heilige Benedictus in een nis. Heel mooi is binnen de kruisgang, die de architectonische thema’s van het portaal voortzet en in het midden een fontein heeft. De kerk heeft een aparte ingang met een vriendelijker gezicht dan het klooster. Elegante trappen leiden naar de deur die onder straatniveau ligt. Links en rechts rijzen langgerekte prisma’s van steen op, met aan beide platte zijden een nis met een beeld, drie verdiepingen tot de dakrand bijna bereikt is. Die van het middelste niveau passen precies om de drie heiligen die boven de ingang staan. Het lijkt erop dat de Spanjaarden hun beelden graag in tableau’s rangschikken, zoals ook terzijde van de deur aan de Quintana.

De kerk is binnen vrij eenvoudig van vorm, maar achter het hoofdaltaar bevindt zich een retabel met zoveel krullen en nissen in goud, dat het de overdadige aankleding van het altaar van Jacobus in de kathedraal naar de kroon lijkt te steken. De koorstoelen, in grote aantallen aaneen gevoegd, zijn driehoog versierd met reliëfs op houten panelen, meer dan ik ooit gezien heb. Ook andere altaren zijn voorzien van rijke retabels - zo onder andere twee identieke voor respectievelijk ‘de Engelse Maagd’ en St Benedictus - zoveel dat je er bijna beroerd van wordt. 

Dat steken naar de kroon heeft wellicht een reële betekenis. Er bestaat een wet die verbiedt dat de torens van dit convent hoger zouden worden dan die van de kathedraal. Vandaar dus de afgeknotte vorm van die aan deze zijde. Dit monasterium was blijkbaar puissant rijk. Het waren rijkelui’s zonen die hier intraden en geweldige donaties deden. Mijn Oudtante Jans noemde zoiets “een klooster voor grraven en grravinnen” (één van haar dochters mocht van haar naar een klooster, als het maar een deftig was). Natuurlijk bedoelde ze graven óf gravinnen. De overeenkomstige hooggeboren dames van Galicië kozen voor het hierboven genoemde Benedictijnse klooster dat ook zeer rijk was en nog steeds is.

Écht beroerd geworden van al dat goud? Het lijkt mij tijd om me naar het park Alameda te begeven en eens wat welverzorgd groen te zien. Parken in zuidelijke landen zijn op de eerste plaats bedoeld voor een ontspannen wandeling en een praatje op een bankje in de namiddag. In Alameda zijn er bankjes van diverse typen. De oudste zijn van steen met een sierlijk ijzeren rek in de lengterichting, zodat je aan beide kanten geleund kunt zitten. Vermoedelijk waren deze bedoeld voor adellijke heren en dames, en zijn de andere bijgemaakt toen ook andere burgers begonnen mee te tellen. Dat is niet zomaar een fantasie van me, want drie brede paden, ieder ruim genoeg voor vele slenteraars, waren oorspronkelijk slegs vir respectievelijk adel, het gemene volk en degenen die gestudeerd hadden. Tegenwoordig mag je zelf bepalen waar je loopt. Historie kleeft ook aan het beeld van de twee felgekleurde dames waarvan twee versies bestaan in verschillende kleuren. Veel buitenlandse bezoekers laten zich er graag bij fotograferen, zonder te weten dat ze zich daarmee in politieke richting bloot geven, of zich scharen aan een kant waar ze niet willen staan. In de volksmond ‘de twee Maria’s’ liepen tijdens de Spaanse burgeroorlog demonstratief en opzichtig iedere dag door het park om daarmee zwijgend hun linkse ideeën te tonen. Het park heeft wel mooiere ingrediënten dan deze Pop-art, zoals een prachtig barok kapelletje van Santa Susanna, een duiventil op hoge benen met vlak daarbij een ‘ghost gum’: een Eucalyptus met een gladde, bijna geheel witte bast, zwarte zwanen witte zwanen, nijlganzen en een casarca, en stenen beelden en trappen, alle steen rijkelijk met korstmossen begroeid.

Nóg een wandeling.

Beste Lezer, zullen we nog een keer teruggaan naar het Obradoiro-plein, en de drie gebouwen die het echt tot een plein maken bekijken? Als je met je rug naar de kathedraal staat, is rechts het Hostal de los Reyes católicos, in opdracht van de Spaanse koningen gebouwd in 1499 om pelgrims onderdak te bieden. Thans is het een redelijk duur hotel, een parador; dat zijn door de overheid opgerichte hotels in historische panden, zodat die onderhouden kunnen worden. De lange, vlakke gevel wordt verlucht door beeldhouwwerk om de hoofdpoort en aan de ramen boven het balkon. Het werk rond de poort doet, met zijn beelden in rijen, wel denken aan de gevel van de Platerias, behalve dat deze beduidend realistischer zijn. Gezien de bouwtijd zijn ze eerder gotisch. Het geheel wordt ook wel  plateresk genoemd wegens de toepassing van laag relief op een vlakke ondergrond, maar dan zouden de beelden van Renaissance-type moeten zijn. Bij de decoraties van de ramen daarboven moet ik eerder denken aan inheemse kunst van de Maya’s of de Azteken, de door de Spanjaarden vernietigde cultuur  in Mexico. Hoe dan ook een nobele gevel, waardig om het plein met de kathedraal te delen. Origineel aan de binnenkant zijn de vier kruisgangen, ieder met een eigen stijl. Ze zijn geenszins gotisch. In 1752 stortte namelijk de provisorische, houten arcade van één van de vier ín tijdens een processie, met dodelijke gevolgen. Dat versnelde de verbouwing die men ‘toch al van plan was’. Vanaf 1760 werd het gehele complex vernieuwd. De vier hoven zijn daardoor, ondanks de verschillen, alle van Renaissance signatuur. De constructie van de hoeken volgt in twee gevallen de naïeve oplossing van Michelozzo in het Florentijnse Medici paleis; in de andere twee is het geavanceerder uitgevoerd met zware hoekkolommen en daarop uitkomende halve zuiltjes. De schetsjes geven enige indruk van de verschillen. Ik vind zo’n kruisgang, met die regelmatige bogen en in het centrum een fontein of een beeld, heerlijk om rond te wandelen, en ik benut deze kans bij alle vier. Het is trouwens boffen dat we hier digitaal mogen zijn, want naar ik aanneem is de toegang tot het hotel aan gasten voorbehouden. Nu is het kostenloos.

               




Twee voorbeelden van de hoven van Hostal de los Reyos cathólicos

Het volgende gebouw, tegenover de kerk, lijkt op het eerste gezicht al even vlak als het Hostal, maar door zijn lichte kleur en neo-klassieke vormen heel verschillend. Bij nader inzien heeft het heel wat bouwkundige details, zoals de galerijen op de begane grond,  de vormen van de  pedimenten van de ramen en de halve zuilen in het midden en aan de uiteinden, maar in de kleur is weinig variatie, en als de frontons er niet waren (driehoekig in het midden en rond aan de uiteinden) zou het bijna in iedere tijd gebouwd kunnen zijn. Het is 18de eeuws. De opdracht kwam van aartsbisschop Raxoi (Rajoy), en vandaar de naam Pazo de Raxoi, of in het officiële Spaans: Palacio de Rajoy.  Oorspronkelijk was het bedoeld als woning voor de priesters van de kathedraal. Tegenwoordig is het stadhuis. Het schaarse beeldhouwwerk beschrijft de slag bij Clavijo van omstreeks 844 tussen Moren en Christenen, een gebeurtenis die nooit plaatsvond, maar een belangrijke morele functie heeft gehad voor de Spaanse trots. Volgens de legende zou de heilige Jacobus zich, acht eeuwen na zijn dood, in de strijd gemengd hebben ten gunste van de op verlies staande Christenen. Vandaar zijn bijnaam Santiago Matamoros - de morendoder. In die functie staat zijn standbeeld, met paard en zwaard, op het hoogste punt van het paleis. Het is niet het enige teken dat de nationale trots en de devotie van de Spanjaarden tot vreemde combinaties kunnen leiden, maar dat is een onderwerp voor later.

Het derde gebouw aan het plein is het Colegio de San Jerónimo. Het is een 17de eeuwse  herbouw van een middeleeuws bouwwerk. Het Romaanse portaal is daarbij echter gespaard, en dat is werkelijk beeldschoon. In de timpaan zie je een Madonna, geflankeerd door een koningspaar. Links en rechts van de deur ieder drie heiligenbeelden, en nog eens elf gerangschikt langs de rand van de buitenste ronding, alles in een rijk versierde omgeving. Een mooi slotakkoord voor je bezoek aan het plein van de Obradoiro.

De binnenplaats van het Colegio is een 18de eeuwse interpretatie van de hoven van het Hostal.


Santiago voorbij.

Op het Praza maior van Lugo staan twee stenen Romeinen, een officier en een magistraat. Samen houden ze een soort koekdekseltje omhoog, waarop als ik het goed zie een plattegrond van het stadje afgebeeld is. Voorwaar, de stevige kinnen van deze twee heren zijn van hieraf beter te onderscheiden dan het plaatje. De boodschap is echter duidelijk: Lugo werd door de Romeinen gesticht en versterkt met een zware ringmuur, die nog in zijn geheel het huidige centrum omgeeft. Voor de verdediging dient hij niet meer; op de top is een wandelweg aangelegd, met muurtjes tegen de hoogtevrees, en daar kun je genieten van een  onbelemmerd uitzicht op het oude centrum. Die twee Romeinen zouden het juist modern genoemd hebben; voor hen waren de Middeleeuwen nog onvermoede, verre toekomst. 

Als je aan de buitenkant langs die muren loopt, kun je iets zien van de constructie. De buitenste laag bestaat meest uit gestapelde platte stenen. Alleen naast poorten werden min of meer rechthoekig gehouwen brokken gebruikt. Die oestervormige stenen kan je natuurlijk niet opstapelen tot een meter of 10 hoog en vier meter breed, zonder dat het instort. De kern wordt echter gevormd door een soort cement dat gemaakt werd door aarde te vermengen met grind en puin, en daar water bij te doen. De platte stenen vormen alleen de bekleding, misschien om het beklimmen te ontmoedigen, zoiets als glasscherven op een poortje, maar ook om het uitdrogen te voorkomen. Op onregelmatige afstanden welft de muur zich naar buiten tot een bastion. Daar werd vaak graniet gebruikt om de onderste lagen te verzwaren. Een paar van de vijf Romeinse poorten zijn nog in de oorspronkelijke staat. Je kunt de bouwkunst van de Romeinen slechts bewonderen.

Hoe uniek ook het uitzicht vanaf de muur, het stadscentrum laat zich het beste te voet van nabij bekijken, heerlijk autovrij. Op het Praza maior kun je echt de benen strekken. De bomen zijn er keurig horizontaal opgesnoeid, zodat je er rechtop onderdoor kunt. Aan één kant wordt het plein afgesloten door het ayuntamiento, het stadhuis. Net als in Santiago steekt de versiering van de gevel verticaal omhoog, afgezien van het onopvallende, ijzeren balkon dat over de hele breedte tussen de begane grond en de verdieping loopt. In het midden verrijst een zware stenen topgevel met de afbeelding van een wapen; op de hoeken torentjes en daartussen nog driemaal een versierd pinakel. Niets steekt naar voren behalve wat platereske figuurtjes. Eigenlijk zijn alle Spaanse gevels die ik op deze reis zie, ook die van gewone huizen, vrijwel plat, inclusief de ondiepe erkertjes waarmee de voorkanten van veel woongebouwen bezaaid zijn.  Ooit bereikte dat ideaal zijn hoogtepunt in de estilo desnudo, de uitgeklede stijl, waarin het Escorial in Madrid als hoogtepunt en veelgevolgd voorbeeld dient.

De kathedraal heeft een mooie evenwichtige gevel in Renaissance à Barok, voltooid tegen het eind van de 19de eeuw. Twee torens flankeren de drie deuren met daarboven drie vensters, met bogen die de Romaanse oorsprong in herinnering roepen. Aan de Noordkant (links) bevindt zich een bijzondere, gotische ingang, waar een machtige Christus (Pantokratôr) in een ovaal troont, gedragen door een kapiteel waarin apostelkoppen uitgehouwen zijn. Binnen lijkt de kerk voortdurend te weifelen tussen Romaanse en gotische structuren. Zo zijn de galerij-vensters duidelijk van het solide Romaanse type, maar soms hebben de boogjes ervan een klein spitsje. De altaren daarentegen zijn barok versierd, zoals dat ook in Santiago was.  Bijzonder is de ronde, puur barokke kapel van Maria met de Grote Ogen aan het oosteinde die met een koepeltje bekroond wordt. Precies daaronder staat het altaar met het beeld van de gekroonde  Madonna waaraan de kapel zijn naam ontleent. Haar donkere ogen zijn inderdaad ongebruikelijk groot weergegeven, maar welke emotie dat uitdrukt is niet evident. De kerk is uitzonderlijk rijk aan versieringen van allerlei aard: gewelfschilderingen, koorstoelen, retabels, oude beelden, en het aanpalende museum is ook zeker de moeite waard. Vergeet stijlperioden, en geniet van al het mooie dat er te zien is (3).

Pontevedra.

23 jaar geleden bezocht ik met mijn vrouw Santiago voor het eerst. We vierden vakantie in Noord Portugal, en van daaruit was het met de auto een goede dagtrip. Van onderweg herinner ik me weinig, behalve dat we terugkomend in Vigo pauzeerden. We slenterden in de buurt van de haven langs een hele rij terrassen, ieder met een manspersoon die ijverig gebarend en pratend voorbijgangers naar binnen nodigde. Als een rij zingende vogels langs een bospad, ieder met zijn eigen boom en nestplaats. We zwichtten voor de bijna laatste, omdat we echt wel trek hadden. Hij bood gestoofde kabeljauw, en hoewel de toestand van versheid van de vissen die hij ons liet zien twijfelachtig was, smaakte het toch goed en hebben we er niets van gekregen.

Vigo is een grote havenstad vlak bij de grens met Portugal. Pontevedra, een eindje naar het Noorden, is kleiner en aardiger om te zien. De naam verwijst naar een oude Romeinse brug. Waarom niet de eerste naamval, Pons vetus, maar de genitief, Pontis veteris, weet ik niet, maar wellicht gaat het om een genitivus locativus; zoals in Lugduni Batavorum: te Leiden.

Een van de meest bijzondere gebouwen in het stadje is de Iglesia de la Virgen Peregrina, waar Maria vereerd wordt als patrones van de bedevaartgangers en haar beelden als pelgrim gekleed zijn. In de 18de eeuw is het in zuivere barokstijl gebouwd, met een rond grondvlak dat slechts met een klein presbyterium aangevuld wordt. De voorgevel uit natuursteen is met al zijn vensters en nissen, pedimenten en zelfs de twee torentjes, meegebogen met het cylindrische interieur. Daardoor lijkt het alsof er geen kerk achter zit, tot je half achterom loopt en de witte buitenmuren van de achterste helft kunt zien. Pas dan realiseer je je ook hoe dik zo’n stenen korst van een kerkfront is. Eenmaal binnen kun je naar de koepel klimmen en daar, over een reling, het interieur vanuit ongewone hoeken bewonderen, of je kunt daar buiten van een mooi overzicht van het stadje genieten. Echt een kostbaar kleinood, dit kerkje, dat in deze streek vol middeleeuwse kunst neergedaald lijkt, in de tijd dat barok hier eindelijk omarmd werd.

Veel groter is de Maria-basiliek. Het Westfront doet qua indeling denken aan de kerk van San Martiño Pinario in Santiago. Ook hier beelden in kolommen opzij van de deuren. Binnen echter een heel mooie, gotisch gevormde ruimte met veel sierlijk traceerwerk in de gewelven. De drie beuken, terzijde uitgebreid met  kapellen, geven prachtige doorkijkjes. Alleen is die mooie ruimte nogal verstoord door een overvloed van retabels, kapelletjes en dingetjes. Jammer, de Spanjaarden hebben niet dat gevoel voor ruimte dat de Italianen in hun kerken tentoonspreiden. De gotiek die we hier zien lijkt niet erg op de omhoog-strevende Franse kerken; eerder doet hij denken aan laat-gotische Engelse kerken met hun spel van gewelfribben. De gewelven hier zijn relatief laag en rond, alsof men nog geen afscheid kon nemen van de intiemere, Romaanse ruimte. De bouwperiode, eerste helft van de 16de eeuw, sluit een relatie met Engeland niet uit. De kerk vereert Maria in al haar gedaantes. Buiten boven de deur beeldt een relief haar sterfbed af; in de retabel van het hoofdaltaar stijgt zij ten hemel, terwijl links daarvan de annunciatie te herkennen valt. In een kapel ook een pietà. Ik bewonder ten afscheid nog een keer de prachtige beelden aan de gevel.

Met de trein terug naar Santiago reizend moet ik in Ourense overstappen. Na een blik op de treinentabel besluit ik hier nog een bezoekje aan de kathedraal van San Martiño te brengen, vooral omdat die een middeleeuwse toegangspoort heeft die vergelijkbaar is met de Pórtico de la Gloria in Santiago. Gelukkig is de kerk nog open. De Pórtico del Paraiso (Paradiso) bevindt zich vlak achter de huidige deuren. De gelijkenis met die van Santiago is inderdaad treffend, maar deze lijkt me nog speelser dan zijn evenknie. Onderaan de middenpilaar zit Sint Maarten met getrokken zwaard klaar om zijn mantel af te snijden voor de eerste beste bedelaar. Ver boven hem hangt nog een kleine Madonna. Rondom en overal zijn er beelden van heiligen en profeten, die op een boek of rol hun namen verkondigen. Tot in de kleinste randjes en hoekjes zijn er minstens putti te zien; de rand met, gekroonde, muzikanten is heel uitgebreid en het aantal verschillende instrumenten legio. Alles is in uitstekende staat en lijkt ook wat de vrolijke kleuren betreft goed bijgehouden te worden. Er is maar weinig ruimte tussen deze poort en de tegenwoordige buitendeuren, maar het stukje zijmuur ertussen is ook nog beschilderd. Een juweel! Voorbij de portico, waar het paradijs dus zou moeten beginnen, kijk je in het schip van de kerk die tekenen van beginnende gotiek vertoont, maar in zijn sfeer net zo Romaans is als Santiago’s bedevaartsdoel. De naam Ourense (Orense in het Castiliaans) verwijst naar langgeleden goudwinning. Hé, het overdadige verguldsel van al die retabels - in deze kathedraal zijn er ook weer vele - is dus niet allemaal gestolen van de oorspronkelijke bewoners van Midden- en Zuid-Amerika...

Hier eindigt deze reis. Ik heb veel minder steden bezocht dan ik tevoren verwacht had. Had ik dan heel Noord Spanje in twee weken willen leren kennen? Onmogelijke ambitie natuurlijk. Ik heb nog niet eens heel Galicië gezien. Het is dus duidelijk dat hier meer reizen op kunnen volgen, oostwaarts van deze regio. We gaan dan naar het land van vele, grote, gotische kathedralen, die in Frankrijk hun inspiratie vonden. Ik kijk er alvast naar uit.

(Koenraad Kortmulder, 4 januari 2021)

(1) Voor foto's zie www.reislogger.nl/locatie/spanje/muxia.14851/foto

(2) W Hager 1981 Bouwkunst van de Barok. Amsterdam, Elsevier; JP Lafuente 1993 Cathedral in Santiago de Compostela. ALDEASA, Spain; F Cheam 1974 Great Cathedrals. London, Hampton House Productions; Wikipedia.

(3) Voor Lugo: www.Tripadvisor.nl/Attractions-g609027-Activities-c47-Lugo