woensdag 11 mei 2016

Herinneringen aan Frans de Haas, kunstenaar.


Frans hield van dieren. Dat ging veel verder dan de katten, valkparkieten en kwartels die Els en hij thuis hielden. Na zijn zelfgekozen pensionering diende hij gedurende een klein jaar een dag in de week als vrijwilliger bij de dierenambulance, en raapte in die hoedanigheid honden, katten, meeuwen en spreeuwen van de straat. De 'vogelplas' bij de Vlietlanden had in hem een geregelde bezoeker. In de collecties van het oude natuurhistorisch museum in de Raamsteeg tekende hij graag vogels. Totdat de directie plotseling besloot dat al zulke 'gastmedewerkers' niet meer welkom waren. Het deed hem veel verdriet. De couleur - en odeur - locale van dat museum paste hem als voor hem gemaakt, en hij vertelde me vaak dat hij eigenlijk bioloog had willen zijn. Dat dat ernst was bewees hij door als pensionado vele vakboeken over evolutie en diersystematiek te lezen.
Hij had daarbij niet de illusie dat hij zo ook werkelijk bioloog werd. Ook daarin was hij trouw aan zijn stelling dat, wat je in je jonge jaren niet geleerd hebt, op latere leeftijd niet in te halen valt. Wat zijn eigen professie betreft, was hij daar vaak nogal fel in. Zodra een leerling zich pretenties aanmat over zijn werk, bestreed Frans de impliciete suggestie dat een laatbloeiend amateur een doorknede vakman kon evenaren. Ik denk dat hij daar grotendeels gelijk in had. Ook in de muziek is vakopleiding en de leeftijd waarop de studie begonnen is van doorslaggevend belang. De enige kunstvorm met spontaan ontluikende talenten lijkt de literatuur te zijn.

Frans in 2004


We ontmoetten elkaar voor 't eerst in 1990. Na een tekencursus bij K&O, waar de leraar een uitstekend docent was, maar de huisvesting op de tochtige, schelverlichte zolder een beetje droefgeestig stemde, wilde ik graag overstappen naar de vriendelijker ambiance van Ars Aemula Naturae. Frans' lessen in model- en portrettekenen leken me een aantrekkelijke uitdaging, maar ik wilde eerst die leraar wel eens zien. Ging hij me precies vertellen wat ik moest doen en met zijn potlood in mijn tekening zitten? Daar was ik allergisch voor - een ziekte, trouwens, die itt hooikoorts in de loop van de jaren niet slijt. De Open Dag bood een gelegenheid.
Wel, degenen die hem gekend hebben zullen het vóór zich zien: Frans zat daar gelaten op de bank achter een kopje koffie een sjekkie te draaien. Ik was eigenlijk meteen al gerustgesteld. Zonder zich uit te sloven gaf hij antwoord op mijn weinige vragen. Nee, dat zat wel goed.
Bij de lessen reikte hij zijn kennis aan - dat is de passende term. De modale proporties van een lichaam, van een gezicht, legde hij met schetsen op het bord uit. Hij introduceerde ieder nieuw model, maakte dat je ging letten op type-kenmerken en liet dan beginnen met een paar 'korte standen', net lang genoeg voor een schets van elk daarvan. Bij zijn rondgang gaf hij tips, opmerkingen of antwoorden op je vragen; slaagde hij erin ieder te raden naar zijn/haar niveau, een vaardigheid die veel goede leraren hebben en die ik niet kan nalaten te bewonderen.
Een enkele keer schoof hij na de koffiepauze aan om zelf mee te tekenen, altijd met zijn geliefde chinese inktblok en dikke penseel. Soms had hij een periode dat hij erg weinig zei. Aanvankelijk meende ik dat in verband te kunnen brengen met weken waarin hij zelf voor een tentoonstelling werkte, maar op den duur kwam ik tot de conclusie dat hij, zoals iedereen, zijn golfbewegingen up en down had. Zijn grappen waren heel eigen. In de loop van de jaar of zeven dat ik bij hem leste heeft hij ons ten minste twee keer verteld dat hij zelf opgehouden was met schilderen. Zijn verf en materialen had hij weggegeven aan iemand die ze nog wel kon gebruiken. Pas door de herhaling merkte ik dat 't een grap was. Hij kon 't heel ernstig brengen. De licht Pierrot-achtige uitstraling die hem eigen was maakte het alleen maar overtuigender.
Serieuzer bedoeld was, denk ik, zijn klacht dat hij niet meer zo goed kon schilderen als toen hij jonger was. Hij was toen omstreeks 60, dus nog niet bepaald op een leeftijd voor verval van krachten of techniek. Ook al worden de ogen wat minder, en misschien de vastheid van hand of de snelheid van reactie. Hij sprak trouwens vaker over beroemde schilders die op hoge leeftijd nog gewerkt hebben, Titiaan bijvoorbeeld. Blijkbaar hield het ouder worden hem wel bezig. Toch, om zichzelf toen al te spiegelen aan grijsaards van 80 en 90 was natuurlijk nogal overdreven. Misschien ook zag hij hun activiteit op hoge leeftijd als een aanmoediging. "Je kunt alleen maar tóch doorgaan", was gewoonlijk zijn conclusie. "Maar er is toch ook iets voor in de plaats gekomen?" probeerde ik zijn somberheid wel te weerleggen; "of misschien wil je helemaal niet meer schilderen precies zoals vroeger". Daar wilde hij echter nooit positief op reageren.
Zoals zoveel mannen in hun sixties, uitte hij soms spijt of twijfels over de keuzen die hij in zijn leven gemaakt had. Had hij vroeger maar harder gewerkt, was de vorm die het bij hem aannam. Als hij meer gezwoegd had, had hij belangrijker kunst kunnen scheppen, meende hij. De gedachte dat men niet zo beroemd geworden is als men in den beginne gedroomd heeft, komt geloof ik tot ieder, zonder aanzien der beroepsgroep. Het is goed zich te bedenken dat die gedachte kind is van onze cultuur van ambitie en concurrentie. Niet dat dat besef echt helpt, maar het verzet je gedachten even.

Toen ik Frans' tekencursussen twee jaar gevolgd had, brak bij mij plotseling het verlangen door om te leren schilderen. Zulke pop-ups houden zich zelden aan de kalender; de mijne kwam midden in de zomervacantie. Op goed geluk belde ik Frans op en trof hem thuis. Ik vertelde wat ik dacht, tevens dat ik nog geen twee kleuren kon mengen, laat staan ervaring had hoe de verf van de kwast op het doek te krijgen. Dat was allemaal geen probleem, zei hij. Hij wilde me best een paar privé-lessen geven, maar dan moest ik eerst maar eens 's avonds langskomen om te bespreken wat ik zoal nodig had: wat voor doek, wat voor kwasten, welke kleuren verf.
Aldus maakte ik ook kennis met Els. Het was meteen gezellig en we waren met ons drieën eigenlijk direct al vrienden. Toen ik de volgende ochtend, being Saturday, bij De Brandnetel in de winkel stond, kwam Els net ook binnenlopen. Terwijl ik nog grabbelde in mijn nog nauwelijks wakkere geheugen, had zij me al herkend en begroet.
Goed, ik kocht dus schilderskarton, runderstaartharen penselen en olieverf in rauwe siena, coeruleumblauw enz., en toog onder Frans' leiding aan het modderen. Penseelgebruik, mengen, kleurencirkel, naschilderen van een stukje van een schilderij van hem. Na drie fantastische ochtenden - waarvoor hij slechts een zeer schappelijk prijsje inde - ging ik voorlopig thuis verder oefenen. We bezochten elkaar met enige regelmaat en dan liet hij zijn kritisch oog over mijn geklungel waren. Hij bleef trouwens levenslang bereid om mijn nieuwste producten te zien.
Na een paar maanden vond ik een plek in één van zijn leerlingengroepjes thuis. Ik moest maar niet op de woensdagochtend komen, had hij gezegd, want in die groep zaten een paar "van die vrouwen die kicken op verhalen over allerhande medische ingrepen en rampgebeurtenissen". Dat leek hem geen aantrekkelijke ambiance voor me. Dus ging ik op de maandagmorgen. Om de andere week, voorlopig, want dan kon ik de op het lab gemiste uren net verantwoorden als ATV. Niet dat iemand dat bijhield, want de resten van onze eens zo trotse vakgroep dwaalden stuurloos rond; zéker waren we alleen van het feit dat niemand van ons de leiding kon of wilde nemen.
Met een mens of zeven werkten we op de eerste verdieping waar voor- en achterkamer samengevoegd waren. Coby hardwerkend bij het tuinraam; oude Ed, aan het raam aan de andere zijde, aquarelleerde alleen plaatjes of foto's van zijn kleinkinderen na; Evelien plakte mooie iconen in elkaar met gekleurd en gefrommeld papier; zij was geïnspireerd door het museum van Cyprus waar ze vaak kwam; Lida componeerde uitbeeldingen van sprookjes en sagen met een natuurlijk gevoel voor compositie; Frida had lichamelijk verreweg de grootste omvang van ons allen, maar de ruimte die zij nodig had was niets vergeleken met die welke Eva opeiste: een klein dun vrouwtje dat liefst heel grote kartonnen volschilderde met immer rinkelend en krassend paletmes; haar werken waren soms zo groot dat ze plat op de grond moesten liggen; de pauzes in die activiteiten vulde zij op met haar welluidende stem. Over het algemeen wenden we aardig aan elkaar en werd er geconcentreerd gewerkt. Soms, nadat Frans naar beneden was geweest om koffie te maken, iehiehiepte de deur zachtjes open en kwam een heel oude, broodmagere lapjespoes binnenwankelen. Zij zocht zich een weg tussen alle benen van mensen, ezels en stoelen en vleide zich in een veilig hoekje neer.




Van die lessen bij Frans aan huis heb ik genoten, en heel veel geleerd, tot hij in 1999 met pensioen ging en al zijn lesactiviteiten staakte. Al heb ik 't jaar bij Pol in K&O hogelijk gewaardeerd, en al heb ik sinds kort weer les, van Wim, bij Ars, Frans is toch altijd 'mijn leraar' gebleven, en bovendien een van mijn beste vrienden. Gezamenlijke bezoeken aan tentoonstellingen - Jan Mankes in het Arnhems museum, Weissenbruch in het GM in Den Haag - en tekenexcursies naar de Oude Hortus in Utrecht of het bos van het landgoed Berbice in Voorschoten waren hoogtepunten.

Frans was een van die betrekkelijk zeldzame mensen die beide hersenhelften weten te gebruiken. Niet allebei tegelijk; hij zei althans zelf dat hij niet tegelijk kon tekenen en praten als hij zijn theorielessen gaf. Zijn begaafdheden waren echter wel divers. Ik vertelde al over de aantrekkingskracht die de biologische wetenschap op hem uitoefende. Hij schreef ook bijna zo graag als dat hij tekende. Dat ging dan bijvoorbeeld over interessante mensen die hij gekend had. Ook schreef hij, naar zijn zeggen, eens over hoe zijn leven verlopen had kunnen zijn als hij bepaalde keuzen ánders gemaakt zou hebben. Als ik mij goed herinner was de uitkomst dat 't niet zo erg veel verschil gemaakt zou hebben - tot zijn verwondering eigenlijk.
Misschien zijn zoveel talenten een grotere ambitie - of was het eigenlijk zelfvertrouwen? - waard; maar was ‘t niet nu juist een deel van zijn charme dat hij die grotere ambities niet had?

Ik meen gemerkt te hebben dat mensen die met beide kanten actief zijn vaak een zekere zachtaardigheid hebben. In ieder geval was dat bij Frans het geval. Niet dat hij een doetje was; hij had duidelijke meningen en kwam er voor uit.
De theorie van de twee hersenhelften moet niet als erg wetenschappelijk opgevat worden, maar soms is zij een goed vehikel om een idee snel over te brengen. Schrijven en schilderen hebben in het algemeen een zeker antagonisme, al zijn er dus ook mensen die in beide uitblinken. Blijkbaar kun je echter ook "met je linker- danwel met je rechter-hersenhelft" schilderen. In die optiek schilder je een concreet object, of een serie objecten (balkonspijltjes bijvoorbeeld) "met je linker hersenhelft", maar gebruik je de rechter als je je concentreert juist op de omgeving of de tussenruimten. Je kunt ook met de rechter- of linkerhand (1) schilderen, of bijvoorbeeld kijkend of 'blind'. Er bestaat daarover een cursus in boekvorm en Frans gaf die cursus een of twee keer voor belangstellende leerlingen. Ik vertel dit allemaal alleen om te laten zien dat hij zelf ook geïnteresseerd was in de interactie van verschillende begaafdheden.

Op zijn 65ste verjaardag stichtte Frans een herengezelschap dat in de wandeling "de kleine herenclub" is gaan heten. Hij nodigde vijf van zijn recente leerlingen, nu opeens oud-leerlingen, uit om eens bijeen te komen en de contouren van een clubje te schetsen. De uitverkoren heren (2) kenden elkaar niet of nauwelijks, maar het initiatief kreeg een vervolg. Frans' originele idee van een groepje vrienden met wie je af en toe eens kon praten danwel kletsen, een glaasje drinken of een goede tentoonstelling gaan zien, concretiseerde zich via enig trial and error tot maandelijkse museumbezoeken, omlijst met lunch en borrel, en steeds beginnend met een open discussie over waar we heen zouden gaan. Die constructie is bijzonder duurzaam gebleken. Nu, na meer dan 15 jaar, is de kleine herenclub nog steeds springlevend.
Het laatste jaar kon de stichter helaas niet meer mee, maar hij bleef meeleven, en ontving van ieder uitje een toepasselijke kaart. Een paar jaar eerder ontviel Jan ons al. Zijn plaats werd ingenomen door Dick. Al in het begin van zijn laatste jaar zei Frans me dat we ook in zijn plaats een nieuw lid moesten zoeken, maar daar hebben we geen haast mee gemaakt. Zo bleef Frans er, zolang hij leefde, optimaal bij, al was het maar als 'corresponderend lid'.

Met de heren op excursie
(foto Jan Diels)


De heren proosten op Frans' verjaardag
(foto Dick de Jong)

Frans' laatste jaar. Wat zal ik uitweiden over zijn kortademigheid, de lange onzekerheid over de precieze oorzaak, tot die middag in het Mesdagmuseum: "ik wil jullie straks nog een drankje aanbieden; voorlopig kan ik niet meer mee; ik heb longkanker". Of over 't chemokuren in de winter, tussen hoop en vrees, uitkijkend naar het voorjaar. Tenslotte kon hij weer een keer mee met de club; "de volgende keer ben ik misschien wéér een stukje sterker", maar díe keer was hij zoveel zwakker in de benen - een laat gevolg van de kuren - dat hij thuisgebracht moest worden. Voortaan bedlegerig. Tóen de hartaanval die geen infarct bleek te zijn. De dienstdoende cardioloog meende van wel. Die boer had aan minder dan een minuut genoeg om Frans en Els diep in de put te praten: "het was tóch nog maar een kwestie van maanden".
Maar de thuiskomst na dit incident werd het begin van een heel bijzonder jaar - een nieuwe fase in zijn leven, waarin eigenschappen tot bloei kwamen die niemand van hem verwacht had: acceptatie en vechtlust.
Preciezer gezegd was het een nieuwe fase voor Els en Frans samen. De ene pijler daarvan was Els’ toegewijde zorg. Zonder klacht of ophef, als de gewoonste zaak van de wereld, zorgde ze voor hem, sprak ze af en toe een rustig bemoedigend woord, doseerde ze het bezoek en regelde alles wat er geregeld moest worden. De andere pijler werd gevormd door Frans' reacties op zijn toestand. Hij dacht samen met Els na over de dood en wat daarna zou kunnen zijn. Als kind had hij van zijn moeder slechts te horen gekregen dat er na de dood “helemaal niets” was. Sindsdien echter had hij er vaak met Els over gesproken, nagedacht en gelezen, zoals zij over zoveel onderwerpen deden. Dat was een goede basis om er genuanceerder, rijker en meer aanvaardend over te denken.
Gesteund door zijn huisarts, waagde hij het experiment de morfinepleisters van zijn borst te laten. Die moesten verhinderen dat de kramp in de longen en de daaruit volgende hartcrisis zich zouden herhalen. Frans werd weer wakkerder en levendiger en ging olv de fysiotherapeute aan het werk. De kunst om zelf uit bed in de rolstoel te komen en vice versa;; oefenen om weer op de benen te staan en daarna met een looprek door de kamer te schuifelen, bijvoorbeeld naar de tafel waar hij veel nieuws leerde over en met de computer. Hij werkte zich tenslotte op voeten en billen de trap op om zijn atelier weer eens te zien, en ging een paar keer mee met Els in de auto. Steeds kwam er een stapje bij.
Toen na 10 maanden de terugval kwam, ging het snel. Minder gemotiveerd, nieuwe pijn, pijnstillers, pijn, pijnstillers, iedere keer magerder en minder aanwezig. Aan het eind gleed hij zomaar weg onder Els’ handen terwijl ze hem verzorgde.

Koen Kortmulder, mei 2016

(1) De rechterhersenhelft bestuurt vooral de linkerhand, en omgekeerd. Dat is een biologisch gegeven.

(2) Jan, Fridtjof, Ronald, Martin en Koen.