vrijdag 24 april 2020

Trieste (Triëst), de reis die ik niet maakte.


Ik had er niet aan gedacht. Maar toen Tom lukraak Triëst noemde, herinnerde ik me ineens dat ik die standplaats al eens overwogen had. Dat was tijdens mijn verblijven in Padua. Van daaruit heen en weer op een dag was met de trein te ver. Ik was naar Udine geweest, een elegante plaats in Friuli die me zeer bevallen was, maar dat was de limiet.
Het ging me niet eens om de stad Trieste zelf. In mijn fantasie was dat een tamelijk rauwe havenstad met weinig kleur en niet echt Italiaans. Hoe ik aan dat beeld kwam weet ik niet. Vermoedelijk kwam het voor in een boek dat ik vergeten ben; of had het een belangrijke rol gespeeld in de oorlog en was het  daardoor voor mij geassocieerd geraakt met grauwheid en geweld - kenmerken van mijn eigen omgeving in Rotterdam in die tijd. Het leek echter een goed pied à terre om plaatsen als Gorizia, Grado en Aquileia te bezoeken, en Udine was zeker nog een herhaling waard.
Ik hakte meteen de knoop door en boekte een vlucht en een hotel. Had ik maar een paar weken langer nagedacht, want luttele dagen later openbaarde zich in Noord-Italië de corona-epidemie. Eerst hoorde Trieste nog niet bij de afgegrendelde steden, maar allengs werd duidelijk dat heel Italië onbereisbaar werd en dat het over drie maanden niet over zou zijn.
Trieste en Friuli Venezia Giulia.

Er zat niets anders op dan mijn dromen en verwachtingen van de reis te koesteren, op de landkaart en met de foto’s en informatie die op internet te vinden zijn. Neem Gorizia bijvoorbeeld; waarom zou je erheen willen? Nu, bijvoorbeeld vanwege zijn menging van culturen, want niet alleen behoorde Görz, net als veel andere Noord-Italiaanse steden, lange tijd tot het Oostenrijks-Hongaarse keizerrijk, ook de grens met Slovenië loopt dwars door het stadje heen. Op het hoofdstation kom je aan in Slovenië, maar het grootste deel van het plein ervóór is Italiaans: Piazza della Transalpina. Na de eerste wereldoorlog kwamen Gorizia en zijn provincie bij Italië, maar na de tweede moest een deel van het gebied afgestaan worden aan toenmalig Joegoslavië. Slovenië herwon zijn zelfstandigheid (1991) na het uiteenvallen van Tito’s Joegoslavië, werd EU-lid (2004), daarin sterk gesteund door grote buur Duitsland, en trad in 2007 toe tot het verdrag van Schengen; en zo kun je nu ongehinderd van het station af Italië binnenwandelen.
Men vindt Gorizia wel een Oostenrijkse indruk maken, maar dat geldt voor zovele Noord-Italiaanse plaatsen. De straatfoto’s die ik kan vinden tonen vooral mooi opgetutte gevels, gestuukt en piekfijn in de verf. Ik zou zo graag ook eens gaan kijken in de achteraf-wijken. Daar vond ik in die andere plaatsen nog gevel-schilderingen. In Portogruaro kon je ze soms onder de nieuwe verflagen nog zien zitten! (1) Met voorstellingen gedecoreerde muren zijn vooral een Oostenrijkse en Zuid-Duitse cultuur. In de rest van Italië kom je ze weinig tegen. Het meest Oostenrijkse of niet-Italiaanse aan de stad is misschien dat de barok er oppermachtig is. In Italië kom je bijna overal ook Romaanse kerken tegen en resten van Romeinse theaters, poorten of villa’s. Hier in Gorizia lijkt de tijd pas na 1600 begonnen.
Van een imaginaire reis geen eigen foto’s. Ook geen architectonische onderzoekjes ter plaatse. Op internet kun je wel voldoende foto’s vinden van de kerk van S Ignazio di Loyola en de dom die gewijd is aan SS Ilario en Taziano. De eerste is typisch een Jezuïetenkerk: van buiten streng en binnen rijk aan schilderijen en beelden, en met krullerig, wit marmer omlijste altaren. Hoog boven het hoofd-altaar hangt een wazige wolk van numineus licht. Het rechte geloof staat hier recht overeind. 
Dan oogt de dom heel wat soberder. De buitenkant is geheel wit, en voor een barokkerk is het front wel heel eenvoudig. Ook binnen is het heel licht. De versiering bestaat geheel uit wit, opgelegd stucwerk; de kleuren van de enkele schilderijen vallen erbij in het niet. Het doet me een beetje denken aan Rococo salons of chic geborduurd tafellinnen, maar het is wel stijlvol door zijn consequente doorvoering. Opvallend is de enorme galerij, heel open naar de kerkruimte en even licht als deze. Het lijkt wel op de loges van een theater. Dit is heel weinig Italiaans. Toch Weens dus? In elk geval noordelijk. (2) Het kleine gewelf van de apsis wordt gedragen door een netwerk van balkjes; de ramen daaronder hebben spitsbogen! Inderdaad, ooit was de kerk geheel gotisch. Het hele schip werd rond 1700(3) afgebroken en in de huidige stijl weer opgetrokken. De apsis bleef zoals hij was.
Op internet ook een briefkaart uit 1902. Daarop ziet de voorgevel van de kerk er heel anders uit. Pompeus, met twee zware bogen op de vleugels. Aha, de eenvoud van de huidige voorkant is secundair. Het ligt voor de hand te denken dat de kerk in de eerste wereldoorlog zwaar beschadigd geweest is. Toch was het niet uit zuinigheid daarná dat de nieuwe façade ontstond; er waren eerder al plannen om hem te maken zoals hij nu is.

Zoals je al geraden had, heeft het stadje ook een Sloveens deel dat Nova Gorica heet, een hommage aan de naam die de Slovenen vanouds aan Gorizia gaven. Dwars over het stationsplein liep na WO II een grensmuur; nu heeft men daar alleen een stukje van laten staan, als monument voor de samenvloeiing van Europese landen. Ook nu kan men in Gorizia tenminste drie talen horen spreken; in de regio is ook een vorm van het Rheto-romaans springlevend en dan is er nog Engels om degenen die dat allemaal niet beheersen van dienst te zijn.
Als je dus in Gorizia niet op het idee komt ook Slovenië eens te verkennen, waar dan wél? Misschien in Trieste zélf; dat is bijna een enclave, met een smalle corridor vanuit het Noorden langs de kust, en een rondje land eromheen om te kunnen ademhalen. Nova Gorica is voor toeristen nauwelijks interessant, of je moet van moderne stedenbouw houden. Het verrees geheel na 1947. Daarentegen gaan er van Trieste veerboten naar de Sloveense en Kroatische kustplaatsen, en treinen naar Postojna, Pula, of wat je maar wilt. Van de talen daar weet ik niets, behalve dan dat je met “dobre, dobre” (Goed, mooi) een heel eind komt. Toen ik nog dacht dat ik zou gaan, heb ik wat telwoorden, en namen van weekdagen en maanden op een briefje geschreven, maar dat heb ik nu niet meer nodig; als je imaginair reist hoef je aan niemand de weg te vragen en geen inkopen te doen.

Italië is een land van vele aardbevingen. De continenten van Afrika en Eurazië zitten hier ineengetand - vandaar de grillige vorm van de Noordkusten van de Middellandse zee - en wringen tegen elkaar aan. De regio waar we ons bevinden: Friuli e Venezia Giulia werd in 1976 zwaar door elkaar geschud. Vooral in Gemona, in het Noorden vielen veel doden en bleven weinig stenen op elkaar. Bij ons werd de ramp vooral de aardbeving van Friuli genoemd. Weet je waar die naam Friuli vandaan komt? Het is een verbastering van Forum Iulii, een stadje dat gesticht werd door niemand minder - of meer - dan Gaius Julius Caesar, over wiens militaire acties in Gallië gymnasiasten plegen te lezen in zijn zelf-geschreven commentaren op de Gallische oorlog. Tegenwoordig heet dat plaatsje Cividale del Friuli (4), en daar wordt de grote strateeg geëerd met een standbeeld op een prominente plaats. Niet alleen Gaius Julius drukte zijn stempel op de streek. Zijn familie, de Gens Julia, had hier grote bezittingen, en dat leeft nog voort in de naam van de regio en in de Julische Alpen.
Zullen we eerst eens een kijkje nemen in Gemona in het Noorden? Daar ben je dus midden in het gebied van de aardbeving van 1976. Het kost enige moeite je dat te realiseren, want het stadje is uit de puinhopen weer opgebouwd. Het tekent de Italiaanse liefde voor de kunsten dat ze daarbij de oude vormen hersteld hebben. Bekijk bijvoorbeeld het stadhuisje met zijn mooie renaissance gevel: beneden een breed voorportaal onder drie wijde, gelijke bogen en met een bevallig stenen hek; boven een drielingraam met balkon en twee ramen precies boven de buitenste bogen. Perfecte eenvoud; eenvoudige perfectie.
Gemona del Friuli; stadhuis.

Vlakbij hoge rotsen staat de dom, een slanke gotische verschijning. De façade draagt een fijnmazig roosvenster, en twee kleinere eronder met een verwant patroon. Het beeld van St  Christoffel, rechts tegen de gevel, valt door zijn grootte uit de toon. Nu wás de heilige volgens de traditie nogal uit de kluiten gewassen, maar ik vermoed dat het beeld niet bij het geheel ontworpen is, maar veeleer een dierbaar relict is uit vroeger, Romaanse, tijden. Het heeft iets aandoenlijks in zijn ‘lappenpoppen-stijl’ van vóór Antelami (5). Vergeef me als ik me vergis. Binnen is het een gecompliceerde ruimte. Uitbouwen in de loop van de geschiedenis hebben het smalle interieur dat inherent is aan de gotische bouwwijze iets van de breedte gegeven die Italianen graag hebben. Mooier is het er niet van geworden.
        Bestudeer ook eens een paar foto’s van vlak na de ramp: de treurige puinhopen van zowel de domkerk als het stadhuis, en verbaas je over de geestkracht en de architectonische kennis die de herbouw mogelijk gemaakt hebben.
Niet alles is hersteld. Van de kerk Beata Vergine delle Grazie staat alleen een stuk van de toegangsmuur overeind, aan het hoofd van een leeggeruimd grondvlak. Waarom zouden ze die ruïne bewaard hebben? Omdat je gewijde grond niet zomaar voor iets anders wilt gebruiken? Als aandenken aan de ramp én aan de moed van de wederopbouw? Of om eraan te herinneren dat God de mensen gestraft heeft en het wéér zou kunnen doen? Misschien een al te Calvinistische inval van mij; maar ook Italië heeft zijn Savonarola’s; en het Oude Testament is ook niet in Nederland geschreven, maar in de Oriënt. 

Gemona heeft nog meer te bieden. Paleizen bijvoorbeeld, en een museum in een oude watermolen. Blijf rustig kijken terwijl ik probeer of de trein me ook naar Venzone kan brengen, een dikke vijf kilometer verder naar het Noorden. Op foto’s zie ik het spoor erlangs lopen. Als ie er nou maar stopt. Zo niet, dan kan ik digitaal ad libitum door de straten wandelen op de site van Tripadvisor (de 10 beste bezienswaardigheden van; 222 foto’s). Ook dit Middeleeuwse juweeltje heeft geheel in puin gelegen. Het stoere, stenen stadhuis lijkt onverzettelijk, maar op foto’s van 1976 is het zwaar beschadigd, het torentje losgerukt, verschoven en nog net blijven hangen. Nu is het weer heerlijk om het plaatsje rond te slenteren, het witte kerkje te bewonderen dat met zijn slanke torentje net boven de stadsmuren uit in de hemel prikt. Treuren bij de restjes van de fresco’s binnen; de silhouetten van de superslanke ramen op je in laten werken. In de omgeving wordt lavendel gekweekt, en als je geluk hebt is het stadje, alle ramen deuren en fietsen, met bosjes lavendelbloemen versierd. Van de geur wordt je dan helemaal rustig. De middeleeuwse stadsmuren zijn nogal afgebrokkeld; de aardbeving zal daaraan wel meegeholpen hebben - of anders die van 1511 wel - maar ze omgorden nog het hele stadje, en op sommige plaatsen kun je zien hoe hoog ze ooit waren, met kantelen en al, 

Tijd voor het tweede bezoek aan Udine? Of Cividale? Ja goed, maar niet allemaal op één dag. Zo wil ik niet reizen. Ik wil graag op me in laten werken en onthouden wat ik zie, opdat ik straks thuis dit reisverslag kan schrijven.

Giambattista Tiepolo was een grote Venetiaanse schilder in de 18de eeuw, de tijd van de late barok of rococo. Zowel zijn tekeningen als zijn schilderijen tonen een flair en een gratie die slechts door de grootsten voor en na hem geëvenaard is. Bekende religieuze en mythologische taferelen wist hij met enkele losse lijnen en wat lichte wassing tot leven te brengen. Fenomenaal was zijn perspectief; engelen en hemelse figuren gaf hij met evenveel gemak weer vanuit een laag als een hoog standpunt (6), alsof hij ze in gedachten naar believen omkantelde. Hij was bijzonder gesteld op de stad Udine. Hij woonde er zelfs gedurende vijf jaar. Heel wat van zijn schilderijen in de domkerk en in diverse musea getuigen daar nog van. De Trottergids noemt het Palazzo patriarcale, het diocesaan museum en het museum in het Castello boven op de heuvel.
Vandaag ga ik ze zien. Met dezelfde trein naar het Noorden, overstappen in Monfalcone en misschien nog een keer in Gorizia. Eenmaal in Udine, gaat er ook een directe naar Cividale. Van Udine beschreef ik eerder de contrasterende galerijen aan weerszijden van het piazza della Libertà, en de aanzienlijke, stenen bevolking van het plein. Ik signaleerde de resten van gevelbeschilderingen op het Piazza Matteotti, maar was me niet bewust van de fresco’s op de muren van de Via Mercatovecchio. Ook deze keer zal ik ze niet kunnen fotograferen, niet vanwege de lichtomstandigheden, zoals toen, maar omdat de inzenders van Tripadvisor er blijkbaar ook langsheen gelopen zijn. Wat ik nu wel ga doen is een bezoek aan de kathedraal. Ik zag indertijd de façade; karakteristiek genoeg: onmiskenbaar gotisch, maar met een indeling die nog herinnert aan het Romaans. Drie-lobbige spitsboogjes zijn een hoofdthema, maar ze lopen in rijen langs de dakranden, waar de Romaanse architecten reeksen van rondboogjes tekenden; het verschil heeft geen enkele architectonische waarde; pure mode. In de schijngalerij boven de ingang zijn ze gevormd uit elkaar overlappende rondbogen, zoals reeds de bouwers van de Siciliaanse Noormannenkerken bedacht hadden. Het geheel van de gevel doet denken aan de Antonius-basiliek in Padua en zal uit ongeveer dezelfde tijd stammen. “Saaie gotische kerkarchitectuur” noteerde één van de kiekjesmakers op Tripadvisor. Een kwestie van smaak misschien? Je zou denken dat de goede fotograaf niet eens naar binnen gegaan is, maar wel vreemd dan dat deze opmerking bij een opname van de barokke koorstoelen staat...
Hoe dan ook, als je door de deuren gaat weet je even niet wat je ziet. Pure barok! De kerk beleefde een lange bouwgeschiedenis, en dit is het laatste, 18de - eeuwse, resultaat. Het middenschip is nog sober, wit en statig, maar het hoofdaltaar, de zijbeuken en de kapellen zijn volop voorzien van fresco’s, op de gewelven, op de muren, en knap à trompe l’oeil. Grote altaarstukken en wit-marmeren beelden completeren de luxe. Op het hoofdaltaar verbeelden twee sculpturen de naam van de kerk, Santa Maria Annunziata, Maria Boodschap. Je mag van barok houden of niet, maar wat je in deze kerk ziet is van de allerhoogste kwaliteit. Verschillende schilders hebben er gewerkt. Van Tiepolo zijn er drie  altaarstukken: een verrijzenis, een drieëenheid en de heiligen Ermacora en Fortunato samen, plus de complete beschildering van de sacramentskapel. In die laatste toont hij al zijn expertise in het voorstellen van engelen, van één die bijna tot het altaar zelf daalt, tot degenen die helemaal bovenin over het randje hangen van een fictieve opening in de koepel. Hier niets Weens te bespeuren; het hele interieur van deze kerk is Italianissimo.
Bij het verlaten van de kerk denk ik even aan Händel, die na het voltooien van het Hallelujah van The Messiah uitriep: “ik heb de heerlijkheid van de hemelen gezien”.
Cividale del Friuli

Met de trein ben je vanuit Udine in een kwartier in Cividale. Alweer zo’n schitterende stad. En dat allemaal zo dicht bij elkaar. Mijn keuze van Trieste als pied à terre is nu al rijkelijk beloond. Stedenschoon en geschiedenis; ze gaan niet altijd samen, zeker niet in een streek met zo’n oud en bewogen verleden, maar hier zijn ze beiden aanwezig. De Kelten en de Romeinen; de Hunnen; de Byzantijnen, Ostrogoten en Longobarden brachten er allemaal hun eigen vorm van onrust. In modernere tijden waren het de Oostenrijks-Hongaarse monarchie, de jonge staat Italië en Joegoslavië die elkaar het gebied betwistten. En in ieder van deze stadjes kwam dat weer op een andere manier aan. In Cividale waren het de Longobarden die hun stempel drukten. Een merkwaardig volk, die Longobarden. Ze waren binnen een paar eeuwen in étappes verhuisd van Zuidelijk Scandinavië naar Italië. Daar vestigden ze, omstreeks het midden van de 6de eeuw, een koninkrijk dat bijna het hele schiereiland besloeg. Voor een deel al gekerstend door de Arianen, bekeerden ze zich daar massaal tot het Katholieke geloof, nadat ze eerst de paus bedreigd hadden maar door Pepijn de Korte waren tegengehouden. (Een beetje ‘onze’ Pepijn; vader van Karel de Grote). De Longobardische koning zetelde in Pavia. In andere steden installeerde hij een gastaldo of gouverneur om de plaatselijke bestuurders onder controle te houden. Cividale was een tijdje hoofdstad van hun rijk geweest, maar werd daarna toevertrouwd aan een Hertog - onder supervisie van een gastaldo dus. De 8ste-eeuwse privé-kapel van deze gouverneur en waarschijnlijk de hertogen bestaat heden nog onder de naam Tempietto longobardo. Gezien de ouderdom ervan, is het gebouwtje nog in een redelijke staat. Dat komt vooral doordat het lang als kloosterkapel verbonden was aan een nonnenklooster. De fresco’s en de beelden en decoraties in stucwerk worden tegenwoordig gerestaureerd. Zo elegant zijn die stucversieringen dat men aanneemt dat zij door gastarbeiders uit de Oriënt gemaakt zijn. Ter vergelijking bevinden zich veel authentiek Longobardische voorwerpen in het Archeologisch museum ter plaatse. Door de exotische vormgeving is de sfeer in de kapel intiem en bizar tegelijk. Ben je in een roomse kapel, of in een tempeltje voor een maangodin?
Hoe weten we zoveel over de Longobarden? Nu, in Cividale woonde in de 8ste eeuw een monnik, Paolo il Diacono. En die heeft heel veel over de geschiedenis en de cultuur van zijn volk opgeschreven. Men kan nog precies aanwijzen waar zijn huis stond: La casa di Paolo Diacono. Het originele huis is lang vergaan, maar op die plek staat nu een heel mooie 15de-eeuwse versie met een stijlvolle gevel met.... twee fresco’s erop (8).
Van het christelijke geloof naar het duivelse; het is een kleine stap. De rivier de Natisone die door de stad stroomt is een onberekenbare stroom, die zich diep en steil in de kalksteen heeft ingevreten. Het is al moeilijk om er van de oever naar af te dalen, laat staan er een brug over te bouwen die de ergste banjirs kan weerstaan. De legende wil dat, na veel vergeefse pogingen de oevers te verbinden, de inwoners de hulp van de duivel inriepen. Die bouwde de huidige brug, een kunststuk dat op slechts één kolossale pijler midden in het water rust: il ponte del diavolo. Hij had als loon de ziel  van de eerste die de brug overging bedongen. Daarbij had hij echter de vindingrijkheid van de bewoners onderschat. Die joegen namelijk als eerste een hond over de brug, of volgens sommigen een zwarte kat. Grapjes over het bedotten van de duivel zijn een vrolijke kant van het Christendom. Dat mag, blijkbaar.

In de domkerk wacht een nieuwe verrassing. Wat zijn de steden van de streek toch verschillend van elkaar. In de dom van Cividale zien we, achter een eenvoudige gevel met gotisch ogende portalen, een gaaf vroeg-renaissance interieur, zoals je wel in Rome of Firenze aantreft (9).  Vierkanten en halve cirkels zijn de hoofdmotieven van de muren en gewelven, en de contouren daarvan zijn met grijze steen tegen een wit fond geaccentueerd. Dat levert bij doorkijkjes een alleraardigst spel van curven en lijnen op. Alleen de zijbeuken hebben spitsbogen. Mogelijk een erfenis van een eerdere, gotische inrichting of gewoon gebrek aan ruimte in de breedte. 
De kerk staat niet volgepropt met extravagante decoratie. Des te makkelijker vind je een heel mooie, beschilderde houten pietà uit de gotische tijd, een prachtig oud orgeltje in een beschilderde kast en een longobardische altaarsteen met tamelijk ruwe reliefs op de zijkanten. Een kathedraal die je gezien moet hebben, al is het alleen al om hoe hij afsteekt bij de buitenlandse respectievelijk Italiaanse barok en de gotiek van de vier vorige. Nog meer variatie bieden straks Aquileia en Grado. Die zijn écht oud.

Een voordeel van virtueel reizen is dat je niet afhankelijk bent van de tijd. Zo doe ik nu de reis die voor juni voorgenomen was al in April, zonder dat ik last heb van het weer, dat om deze tijd nog wel eens koel en nat wil zijn. Ik hoef niet eens te weten wat voor weer het momenteel in Italië is. Vandaag is het Pasen. Hier in Nederland blijven veel kerken gesloten vanwege de kans op corona-besmetting. Of ze dat in Italië ook doen, weet ik niet zeker. Italië is een katholiek land, althans in grote trekken en op papier, maar ik houd het voor goed mogelijk dat ze hun religieuze emoties weten te beheersen als de eigen gezondheid en die van hun naasten daarom vraagt. Spanje, en zijn afstammelingen in Latijns Amerika houden meer van het openbaar en met veel kleur belijden van hun passies, maar ook daar is alles afgelast, en wie zonder ‘Ausweis’ de straat opgaat, kan een stevige boete krijgen.  
Ook qua plaats ben ik vrij mijn vakantie te beleven. Zo zou ik de schootcomputer kunnen oppakken en in de Hortus gaan zitten schrijven, ware het niet dat ook die mooie tuin en het aanpalende café gesloten zijn, alles om dezelfde virale reden. Nu ja, geen bezwaar om met de computer thuis te blijven, voor zover het deze vakantie betreft, dan.
Het lijkt me een goede dag om, na het bezichtigen van Gorizia, Gemona, Venzone, Udine en Cividale, eens op verkenning te gaan in Trieste. Het is mijn verblijfplaats en ik heb er nog nauwelijks iets van gezien. Het is meteen al duidelijk dat je hier in een ander landschap verblijft. Bovengenoemde plaatsen lagen in de vlakte, die door de afzettingen van al die korte rivieren tussen Venetië en Gorizia gevormd is. In Trieste moet je klimmen en dalen, want het ligt ingeperst tussen de zee en de bergen, de Julische Alpen. Naar het castello en de domkerk gaat het een eindje omhoog. En als je een nog beter idee van de steilte wilt krijgen, kun je het trammetje nemen dat al meer dan een eeuw de verbinding onderhoudt met Opicina, vlak tegen de Sloveense grens aan. Daar heb je dan, van 300 meter hoogte, een mooi uitzicht over de havens en de stad.
Eerst flaneer ik maar eens langs de boulevards. Ik vind het altijd fijn om de zee te zien. Het is hier geen badplaats; geen stranden, wel havens. Daar bestaat de stad van en daar heerst dus de grootste bedrijvigheid. Ook het belangrijkste plein ligt aan de zee: het Piazza l’Unità d’Italia. Een nogal politieke naam, gezien de geschiedenis, en je kunt je afvragen of alle inwoners, inclusief zij die van Sloveense of Oostenrijkse afkomst zijn, daar blij mee zijn. In diverse Italiaanse steden heb je een plein dat Piazza Trento e Trieste (of andersom) heet. De bedoeling daarvan is om te vieren dat Italië na de eerste wereldoorlog de gebieden in het Noorden, rond Trento en Trieste kreeg (terugkreeg, vinden zij zelf), maar om dat nu in Trieste zelf nogal dik te vieren, lijkt me niet fijngevoelig. Het plein is op zichzelf de moeite waard er eens even te blijven hangen. Groot, en imposant, met zeven bijzondere en kolossale gebouwen omgeven, is het vooral ‘s avond zeer sfeervol door de uitbundige verlichting. De twee masten markeren een oorlogsmonument, en hoog op een zuil geheven staat een viriel beeld van  keizer Karel VI van het heilige Roomse Rijk, die Trieste in 1719 de status van vrijhaven verleende. 
Iets verder langs de promenade ligt het haventje waar de veerboten naar Muggia en Barcola vertrekken. Goed om dat alvast in het geheugen te prenten. Hier lijkt het een goed punt om de heuvel naar de kathedraal te bestijgen; vrijwel recht omhoog. De eerste aanblik van deze prestigieuze kerk is nogal teleurstellend. Oude stenen muren zijn weliswaar altijd leuk om naar te kijken, zeker als er nóg oudere stenen in verwerkt zijn. De gevel hier is echter vreemd van vorm, en de helft ervan wordt ingenomen door een dikke toren. Het enige bijzondere aan deze kant is het grote roosvenster. De vorm van het gebouw is aan alle kanten onregelmatig, om niet te zeggen knoestig. Een beetje geschiedenis helpt je begrijpen. Tussen de 9de en 11de eeuw werden hier twee kerken naast elkaar gebouwd, één voor de heilige Justus, San Giusto in het Italiaans, en één voor de hemelvaart (10) van Maria. Waarom twee naast elkaar? Wie zal het weten; misschien rivaliteit tussen twee pastoors. Of twee Maecenassen. Of zouden wellicht die twee patriarchen, van Grado en Aquileia, er iets mee te maken hebben? In de 14de eeuw was dan de vrede getekend en werden de twee gebouwen versmolten tot één. Stel je voor: van beiden werd een zijbeuk afgebroken, en in plaats daarvan een gemeenschappelijke, brede middenbeuk gebouwd. Zo kreeg de verenigde kerk vijf beuken, plus alles wat er aan de buitenste flanken aan kapellen bijgebouwd was. Door alle verschillen tussen de twee werd het resultaat behoorlijk asymmetrisch, en onregelmatig aan de buitenkant. 
grondvlak kathedraal van Trieste
        Binnen is het stil; alle diensten zijn afgelast. Er dringt weinig daglicht door; het geheimzinnige duister wordt slechts door wat lichtkronen zichtbaar gemaakt. Nu ik weet hoe het gebouw in elkaar zit, herken ik de vijf parallelle beuken, maar nergens heb je overzicht. Door er rond te lopen bouw je toch een mentale kaart van het interieur op. De twee binnenste zijbeuken zijn de oorspronkelijke hoofdafdelingen van de oude kerken. Beiden eindigen in het Oosten in een apsis met een schitterend Byzantijns mozaïek. De staande Christus aan de linkerkant wordt geflankeerd door de heiligen Justus en Servolus. Zijn gezicht doet denken aan dat van de Pantokratôr (de Almachtige) in de Siciliaanse kerken van Cefalù en Monreale, maar iets minder streng. Blijkbaar ontleende de Heiland in het verre Zuiden een deel van zijn imago aan de Noormannen die er heersten! In de apsis rechts is de in de hemel opgenomen Maria uitgebeeld. Met twee engelen ernaast en twaalf apostelen op de regel eronder. Op zichzelf beschouwd lijkt ze, door het relatief grote kind, afgebeeld als een Madonna. Wijkt dat niet nogal af van de latere afbeeldingen van haar hemelvaart? Ter vergelijking zoek ik het mozaïek op van de basiliek van S Maria Assunta in Torcello, het verlaten eiland van Venetië. Voor mij is die stille majesteit de absolute standaard voor apsismozaïeken. Ook zij draagt een kindje, zij het naar verhouding veel kleiner, zodat ze niet als een traditionele Madonna overkomt. Later, vanaf de Renaissance, wordt Maria Hemelvaart uitgebeeld als opstijgend in een wolk van engelen, zonder kindje maar verwelkomd door haar volwassen zoon die haar vanuit de hemel tegemoet snelt. Wat zijn mozaïeken toch een fantastisch medium; na pakweg negen eeuwen zijn deze nog zo gaaf en gloeiend van licht als een schildering nooit kan zijn. Wat in deze kerk nog aan fresco’s overleeft, sinds de 13de en 14de eeuw, illustreert dit helaas maar al te goed.
De middelste, nieuwere, apsis heeft een afbeelding van Christus die Maria in de hemel kroont. Van welke datum deze is, en of het een schildering danwel een mozaïek is, kan ik niet vinden.  Hoe dan ook, kan de figuur niet wedijveren met de andere twee apsisversieringen.
       Het huis van God heeft vele gezichten. Voor God zal dat geen bezwaar zijn: hij heeft zovele gezichten als er mensen zijn. Maar voor de kapelaan of pastoor die naar een nieuwe parochie gestuurd wordt zal het wel eens aanpassen zijn. Ik vermoed tenminste niet dat de kandidaat van te voren even mag gaan kijken of zijn nieuwe kerk past bij zijn religieuze beleving. Een goede vraag misschien voor Angelo Sammestieri, een vriend van me die pastoor is in Sorrento. Hij heeft nog wel eens verrassende antwoorden.

Trieste is een grote stad, en je kunt er dagen in bezig blijven. Zo is er een goed bewaard Romeins theater. Nu ja, naar verhouding van andere dan. De tribunes zijn nog redelijk compleet, maar alles wat daaromheen en -tegenover overeind stond is afgebroken. Het reliek is netjes ingepakt tussen hedendaagse muren en hekken, geen decimeter teveel, want moderne stratenplannen zijn hongerige dieren. Als je er op een van de zetels gaat zitten, moet je de stemmen van de toneelspelers van weleer in je fantasie boven het verkeerslawaai laten uitgroeien. Het beste is om dan een boek van Vergilius of Plautus in druk mee te nemen, zodat je het zelf hardop kunt lezen.
Er is ook een Canal Grande. Dat klinkt naar Venetië, maar het lijkt er niets op. Hier in Trieste is het een kaarsrechte, gegraven vaart, loodrecht op de kust. Aan het einde staat de neo-klassieke kerk van San Antonio Taumaturgo, de wonderdoener. Wie ooit één foto van Trieste gezien heeft, herinnert zich waarschijnlijk die statige witte gevel in de verte met een door zes zuilen gedragen fronton. Van de oorspronkelijke drie bruggen over het kanaal is er één over: il Ponte Rosso, de Rode Brug. Alsof hij op zijn gemak langskuiert, staat daar een standbeeld van James Joyce, die in Trieste woonde en schreef, terwijl hij zijn lijf geregeld conserveerde met alcohol.
Vlakbij de San Antonio staat de Servisch-orthodoxe kerk van San Spiridione, de Heilige Geest, óók Taumaturgo. De liefhebbers van de klassieken en de filosofen onder de lezers hebben intussen wellicht het Griekse werkwoord thaumázein herkend - zich verwonderen: het begin van alle filosofie. Deze kerk is van binnen zelf al een wonder van schitterende mozaïeken. Niet alleen de iconostase glanst je tegemoet, maar de gewelven zijn bedekt met goud en kleur, de koepel met blauw en sterren, in een mate die alleen door de Noormannenkerken in en rond Palermo overtroffen wordt. Het kruisvormige bouwplan met zijn vele bogen biedt een veelheid van oppervlakken om te versieren.  Echt een kerk om lang in rond te lopen, liefst met een spiegeltje om de voorstellingen daarboven ontspannen te kunnen bekijken.
Er is in Trieste ook een Grieks-orthodoxe kerk, ook ruimhartig versierd, maar met een geheel andere sfeer. Waar in de Servische kerk vooral orde heerst, doet de Griekse veeleer uitbundig aan. Het is zeker de moeite waard ze beide te gaan bezoeken.


Als ik genoeg krijg van het grotestads-gevoel, herinner ik me de veerboten naar Muggia en Barcola. Welke van de twee de voorkeur verdient lijkt een beetje op het dilemma van de jongeling tussen de wereldse en de geestelijke deugden, een populair thema van Renaissance schilderijen. Bikini’s of architectuur? Zonnebaden of studeren? Nu houd ik veel van de zee, én van zonneschijn, maar bij de combinatie van de twee verval ik door alle schittering al gauw in een vorm van ledigheid omdat ik eigenlijk niets goed kan zien. Dus kies ik maar voor Muggia, dat geadverteerd wordt als een stadje met een echte middeleeuwse kern, en met een kathedraal en stadhuis uit de 13de eeuw, zij het dat het laatste in de 20ste eeuw herbouwd werd. 

Muggia
  Het is een leuk plaatsje om langs het haventje te slenteren en je pad door de kromme straatjes te improviseren. Aan de huizen zijn de Middeleeuwen echter niet af te lezen; allemaal keurig afgewerkt; geen bak- of natuursteen te zien; moderne ramen. Ook het kerkje zal weinig gemeen hebben met het oorspronkelijke plan. Een originele gevel wel, van wit of zacht roze marmer, in de drielobbige vorm van een blaadje van het Leverbloempje of Hepatica; twee gotische ramen en één deur, waarvan het timpaan een voorstelling in relief van de Drie-eenheid draagt. Een kleine Madonna in de naaf van het mooie roosvenster - dat is leuk. Maar binnen is er niets dat boven het niveau van een provinciekerkje uitsteekt. Als de decoraties aan de binnenkant van de bogen de beschreven 14de en 15de eeuwse fresco’s vertegenwoordigen, dan kun je die elders wel mooier vinden. Toch is Muggia even een leuk uitje; en het vaartochtje biedt mooie uitzichten op de kust.

de dom van Aquileia.

Temidden van de groene, alluviale vlakte ligt het huidige Aquileia, een plaatsje van net 3,5 duizend inwoners. Als je de kaarsrechte, centrale straat afloopt, kom je uit bij de basiliek uit 1031, waarin zich een wereldberoemd monument bevindt. Aartsbisschop Poppo liet deze kathedraal oprichten op de fundamenten van eerdere kerken, omdat de grond wat zompig was. Tot die fundamenten behoorde een mozaïekvloer uit de 4de eeuw, die de verwoesting door de troepen van Attila in 452 overleefd had. De bouwheer liet de vloer bedekken met een laag rode tegels. Waarom? Tja, wie weet; misschien vond hij hem ouderwets, of ergerde hij zich aan de blote billen van Jonas of de piemeltjes van de vissende engeltjes. Hij zal niet vermoed hebben dat hij onze generaties er een groot plezier mee deed, want dankzij zijn tegels zijn de mozaïeken in goede staat gebleven. In het begin van de 20ste eeuw werden ze herontdekt en bevrijd van het rode pantser. Nu gelden ze als werelderfgoed. Ze vormen een rechthoek in het schip van de kerk; 760 vierkante meters die een paar centimeters lager liggen dan de rest van de vloer. Je mag er niet op lopen; er ligt een verhoogd voetpad overheen, met hekken, en daar mag je achter blijven staan. Het is werkelijk fenomenaal. Rijk aan Bijbelse en mythologische voorstellingen, en elegant van lijnenspel. Ik waag het niet er schetsjes van de maken; je moet maar op internet naar foto’s zoeken, of er zelf heen gaan.
Als een hoge, slanke stolp staat het kerkgebouw boven de kostbare vloer. De arcaden zijn nog uit 1031, maar daarboven zat oorspronkelijk een plat dak. Omstreeks 1379 is er een nieuwe, hoge opbouw in gotische stijl voor in de plaats gekomen. Bisschoppen, pastoors en hun kerken: het is ook nooit goed zoals het is. Net huizenbezitters van onze moderne tijd.
Onder de vloer van de kathedraal zijn er nog allerlei ruimtes. Één daarvan is de crypte. Die werd al vóór de bouw van de kathedraal van een gewelf voorzien, in de 9de eeuw. De golvende vlakken daarvan werden beschilderd in de 12de , helemaal vol met kleurig fresco, vooral veel figuren van heiligen; de aureolen zijn bijna niet te tellen; je mag wel een hagioloog zijn om ze allemaal te kennen.

In de 4de eeuw was Aquileia een belangrijke plaats. Er zetelde een machtige patriarch, die zich met enig succes teweer stelde tegen de opdringende Byzantijnen. Na de verwoesting door de Hunnen in 452 bleef de gemeenschap nog houtje-touwtje bijeen, maar toen in 568 de Longobarden binnenvielen, vluchtte de patriarch naar Grado, een eilandje in de lagune verder naar het Zuiden. Onder protectie van Ravenna bouwde hij daar opnieuw een kathedraal, weer met een mozaïekvloer. De Longobarden, echter, vonden op den duur zo’n patriarchaat ook wel gekleed staan, en herstelden het in Aquileia, het begin van de serie kerken die daar op de oude fundamenten gebouwd werden, en die tenslotte culmineerde in het huidige gebouw in 1031. Toen waren er dus twee patriarchaten, beiden met een prestigieuze kerk, op slechts ruim 10 km van elkaar. Dat heeft lang zo geduurd, en de heren bestreden elkaar te vuur en te zwaard. In 1027 besliste de Paus dat Aquileia boven Grado gesteld diende te zijn. Of dat veel geholpen heeft, weet ik niet. Pas in 1751 werden de patriarchaten herverdeeld in een nieuw systeem van (aarts)bisdommen.
Tegenwoordig is Grado vooral een badplaats, met strand, jachthaven en winkeltjes. Als een vreemde eend staat daar nu nog die basiliek van Santa Eufemia. Hij heeft nog de oorspronkelijke vorm uit de 6de eeuw, een typisch vroeg-christelijke basiliek, zoals je die ook in Ravenna vindt. De vloermozaïeken, uit dezelfde eeuw, ogen heel anders dan die van Aquileia. De veelal rechthoekige indeling mist de zwier van de twee eeuwen oudere broer. Voor zover ik foto’s kan vinden, staan er veel teksten in, die doen vermoeden dat het om grafschriften of giften van families gaat; niet zonder spelfouten en nogal onregelmatig gezet. Maar nu projecteer ik misschien mijn 20ste eeuwse schoolmeestersziel; je kunt ook van de speelsheid erin houden.
De kerk is verder van binnen niet te zeer versierd. De meeste muren zijn kaal, de ramen degelijk, van hetzelfde type dat je in Ravenna aantreft. Het lijkt me dat een hedendaagse fabriek ze in serie gemaakt heeft. Hoe zouden de oorspronkelijke eruit gezien hebben? Wellicht van doorschijnend albast, zodat er wel licht door viel, maar de buiten- en de binnenwereld gescheiden bleven? In de apsis vraagt een gotisch fresco van Christus in Majesteit terechte aandacht, Het merkwaardigste is de preekstoel die een Moors baldakijntje draagt, in roze beschilderd met fantastische figuren, ook aan de binnenkant; ik zou er als predikant een beetje dol van worden, maar misschien zie je de kleuren niet tegen het fellere licht van buiten. Hoe dan ook een bijzonder en zeldzaam object, dat in zijn verfijning afsteekt tegen de tamelijk grove symbolen van de 4 evangelisten die in de 13de eeuw op de wanden van de eigenlijke stoel gebeeldhouwd zijn.
Vlak naast de kerk staat als een kleiner zusje de Santa Maria delle Grazie. Daar stond al een vroeg 5de eeuws kerkje toen de gevluchte patriarch aankwam, maar hij liet het verbouwen in dezelfde stijl als de nieuwe kathedraal, en ook van een mozaïekvloer voorzien. Geen man om stil te blijven zitten, die patriarch. En rijke vrienden. In de mozaïeken van de grote kerk zijn beide gebouwen en een stuk van een vestingmuur afgebeeld. Het intieme interieur van het kleine kerkje is zeker een bezoek waard. De vloermozaïeken ook, maar ze hebben naar verhouding nogal geleden onder de tijd.
Als je nog meer tijd hebt, kun je nu de opgegraven resten bezoeken van een nóg ouder kerkje. Ook met (een restje van) een mozaïekvloer; maar een mooiere voltooiing van dit bezoek is misschien een vaartochtje op de lagune. Het licht boven het water en tussen de vele eilandjes is prachtig. Er is ook een natuurreservaat, Valle Cavanata, met vooral veel vogels. En laat dat dan de voorlopige apotheose zijn van deze verkenning van Noord-Oost Italië.

(Koenraad Kortmulder, April 2020. k.kortmulder@kpnplanet.nl)

(1) Zie: Kleuren in Italiaanse Steden, 19 juli 2016, dit blog.
(2) vergelijk eens met de Kloosterkerk in Obermarchtal in Duitsland of de St Nicolaaskerk in Praag.
(3) 1688 - 1702.
(4) Ook een verbastering, nl van Civitas Austriae, de 'stad van het Oosten'.
(5) Zie; K.Kortmulder: "Reizen in Italië": Parma.
(6) De catalogus van de Tiepolo tentoonstelling in Museum Boymans van Beuningen, Rotterdam.
(7) Zie: www.ciaotutti.nl. Anderen menen dat het stucwerk pas uit de 11de of 12de eeuw stamt. Ook       dan ziet men er Oosterse, Byzantijnse, invloeden in (Wikipedia - Cividale).
(8) Fresco's vindt men ook op de muren van Palazzo Stringher..
(9) Volgens Wikipedia is het Venetiaanse gotiek, maar dat lijkt me een vergissing.
(10) Ik weet: dat is een verkeerde benaming. Maria is "ten hemel opgenomen", maar in een verhaal           als dit, is dat zo'n mondvol om steeds te herhalen.