Hij verscheen op een dag in de portiersloge. Ergens in de jaren '60. Het zal een tijdje geduurd hebben voor ik hem opmerkte, want zoals de meeste luitjes daar blonk hij niet uit in opvallendheid. Zo'n klein, broodmager wielrennertje van het Brabants boerenland; daar leek hij wel op. Ik snauwde een keer tegen hem dat hij ook wel terúg goedendag kon zeggen. Sindsdien groette hij uit zichzelf. Hij kon de telefoon aannemen met correcte bewoordingen, gevolgd door "een ogenblik"met een keurige ronde o met accent als hij de beller doorverbond. Dat was niet aan ieder van zijn collega's gegeven. We hadden eens een hitje dat zich aldus meldde: "met het Zogologisch Laboratoria."
Geleidelijk begon ik hem te mogen, omdat hij echt geïnteresseerd leek in zijn werk en zijn best deed het goed te doen. In die tijd deden de copiëermachines hun intrede, en eindeloze soorten formulieren. Het voorstempelen van die laatste was nog wel een werkje dat portieren aankonden. Joop Simons, de labfotograaf kreeg het copiëerproces onder zijn beheer, en koos Jan als zijn assistent. Met die grote apparaten kon je gemakkelijk grote oplagen van practicum-handleidingen, college-dictaten en oekazes afdraaien, waar vroeger secretaresses met opleiding nodig waren voor het betere stencil- en tekenwerk. Er kwam wél een hele zaal met apparatuur aan te pas.
Voor de nieuwe techniek moest je bijvoorbeeld pakken van 500 vel papier in de machine kunnen leggen, nadat je ze eerst zo geschud en gebogen had dat de vellen niet aan elkaar zouden kleven maar ook niet verschoven of kreukten. Dat eiste een vaardigheid die bijna zo spectaculair was als het prepareren van een pizza. Je moest ook leren vergaren, sorteren, nieten en ringbanden en de goede knoppen indrukken. Geen wonder dat Simons op Jan gesteld was, want die kreeg dat allemaal onder de knie. Toen later moeilijkheden kwamen was Joop voor hem een trouwe, vaderlijke steun.
Een vacantiereisje in Duitsland bracht hem naar een boerderij met logies in Neder-Saksen. Daar drong de liefde zijn leven binnen. Ik hoorde hem verslag doen: "de mensen daar behandelen je voor wie je bént." Niet voor wát je bent, vulde ik in gedachten aan, en zo zal hij het bedoeld hebben. Het maakte hem blij, zoals zijn aanwezigheid de boerendochter gecharmeerd had. Het werd wat en spoedig kwam zij als mevrouw van Bakkum kennismaken. Een welgevulde vrouw, die zeker bij Jan vergeleken ook een flinke lengte had. Ze sprak zijn naam met enige warmte uit als 'Jon' of 'Jonny'. Haar Nederlands bleef altijd een soort Duits.
Het volgende deel van het verhaal bereikte me pas onlangs, van iemand die in die tijd bij het LEPS (1) werkte. Mevrouw van Bakkum was daar werkster en koffiejuffrouw en merkbaar aanwezig. In het keukentje was zij de baas; voor koffie 's morgens en tussen de middag soep pasten alle medewerkers er net om de tafel. "Herr Professor, möchten Sie nog een Köpchen koffie?" moedigde zij Professor Hegnauer aan. "Een halfje als 't u belieft, Mevrouw van Bakkum." was zijn stereotype antwoord. In haar taak als werkster 'deed' ze ook werkkamers, en benutte die gelegenheid tot wat praten met de stafleden. Dan sprak ze vertrouwelijk over haar kinderwens die niet vervuld werd of over Jon's moeder, met wie ze op voet van oorlog verkeerde met Jan als inzet. Ze deed ook niet geheimzinnig over haar teleurstelling in de maatschappelijke status van Jon. Zij en haar boerenfamilie hadden bij de eerste kennismakingen gemeend dat het voorvoegsel 'van' net als in Duitsland op adellijke grondslag berustte. Ze had zich mogelijk voorgesteld dat door hem te trouwen hogere kringen zich voor haar zouden openen. In plaats daarvan hingen ze samen onderaan.
Voel je de aardschokken als je nu even terugdenkt aan Jan's bericht dat ze hem daar tegemoet traden om wie hij wás? Wat een verschrikkelijk misverstand: ze hadden niet eens met hem gesproken om wát hij was, maar om iets dat hij níét was! Ik vind het om te huilen.
De mythe dat mensen gelukkiger worden door de huwelijkse staat is al lang achterhaald. Weliswaar zijn getrouwden gemiddeld gelukkiger dan vrijgezell(inn)en, maar dat waren ze al vóór ze trouwden. Jan voer er in sommige opzichten wél bij. Als hij zijn stofjas open liet hangen, verried zich een aanzienlijke embonpoint. Goed voer, warme stal dus. Té goed eigenlijk, want Mevrouw van Bakkum kookte als voor kerels die lange dagen op het land arbeiden; met een half pakje roomboter per dag - ze was daar trots op - veel te vet voor een achturige werkdag in de Repro.
Naast zijn natuurlijke ernst kon Jan ook heel vrolijk zijn. Met name tijdens personeelsuitjes werden hij en zijn vrouw door andere 'gezelligheidsdieren' van harte geplaagd, tot de grenzen van het betamelijke toe. Dat mocht voor Jan de pret niet drukken; vooral met een paar borreltjes op mocht hij dan graag de peentjes opscheppen - telkens door zijn vrouw weer teruggetrokken in zijn stoel in de bus. Dan stond hij op en kwam hij wéér.
Op de lange duur ging hij echter lijden onder de stress die hij thuis te verduren had. Ik noemde hierboven al wat frustraties van zijn vrouw en haar strijd met zijn moeder. Hij deed trouw zijn werk, maar de vreugde ging eruit. "Hij heeft het thuis moeilijk met zijn vrouw," zei Joop een keer tegen me. Als je voortdurend te horen krijgt dat je niet beantwoordt aan de verwachtingen van óf de ene óf de andere vrouw, verdwijnt de glans uit je ogen. Mogen die verwachtingen ongefundeerd zijn, zoals die van 'van' en 'von', maar ik vrees dat zijn hoofd én zijn hart te klein waren om effectief van zich af te bijten.
Jan begon te sukkelen met zijn gezondheid. Zwakke longen. Astmatische bronchitis? In een weekeinde was hij tijdens een hoestbui weggeraakt en door de ambulance bezocht. Enkele dagen later hoorde ik hem zeggen dat ze hem in het ziekenhuis nog eens onder de scan wilden leggen omdat hij toen bewusteloos geraakt was. Een paar maanden later was hij dood. Juni 1985.
Koenraad Kortmulder; juni 2017, met veel dank aan Kees Barel, Renée Grayer-Barkmeijer, Aad Vijverberg en Herman Berkhoudt.
(1) Laboratorium voor Experimentele Plantensystematiek, gevestigd in een woonhuis aan de 5de Binnenvestgracht, tegenover de zijkant van de Leidse Hortus.
Een vacantiereisje in Duitsland bracht hem naar een boerderij met logies in Neder-Saksen. Daar drong de liefde zijn leven binnen. Ik hoorde hem verslag doen: "de mensen daar behandelen je voor wie je bént." Niet voor wát je bent, vulde ik in gedachten aan, en zo zal hij het bedoeld hebben. Het maakte hem blij, zoals zijn aanwezigheid de boerendochter gecharmeerd had. Het werd wat en spoedig kwam zij als mevrouw van Bakkum kennismaken. Een welgevulde vrouw, die zeker bij Jan vergeleken ook een flinke lengte had. Ze sprak zijn naam met enige warmte uit als 'Jon' of 'Jonny'. Haar Nederlands bleef altijd een soort Duits.
Het volgende deel van het verhaal bereikte me pas onlangs, van iemand die in die tijd bij het LEPS (1) werkte. Mevrouw van Bakkum was daar werkster en koffiejuffrouw en merkbaar aanwezig. In het keukentje was zij de baas; voor koffie 's morgens en tussen de middag soep pasten alle medewerkers er net om de tafel. "Herr Professor, möchten Sie nog een Köpchen koffie?" moedigde zij Professor Hegnauer aan. "Een halfje als 't u belieft, Mevrouw van Bakkum." was zijn stereotype antwoord. In haar taak als werkster 'deed' ze ook werkkamers, en benutte die gelegenheid tot wat praten met de stafleden. Dan sprak ze vertrouwelijk over haar kinderwens die niet vervuld werd of over Jon's moeder, met wie ze op voet van oorlog verkeerde met Jan als inzet. Ze deed ook niet geheimzinnig over haar teleurstelling in de maatschappelijke status van Jon. Zij en haar boerenfamilie hadden bij de eerste kennismakingen gemeend dat het voorvoegsel 'van' net als in Duitsland op adellijke grondslag berustte. Ze had zich mogelijk voorgesteld dat door hem te trouwen hogere kringen zich voor haar zouden openen. In plaats daarvan hingen ze samen onderaan.
Voel je de aardschokken als je nu even terugdenkt aan Jan's bericht dat ze hem daar tegemoet traden om wie hij wás? Wat een verschrikkelijk misverstand: ze hadden niet eens met hem gesproken om wát hij was, maar om iets dat hij níét was! Ik vind het om te huilen.
De mythe dat mensen gelukkiger worden door de huwelijkse staat is al lang achterhaald. Weliswaar zijn getrouwden gemiddeld gelukkiger dan vrijgezell(inn)en, maar dat waren ze al vóór ze trouwden. Jan voer er in sommige opzichten wél bij. Als hij zijn stofjas open liet hangen, verried zich een aanzienlijke embonpoint. Goed voer, warme stal dus. Té goed eigenlijk, want Mevrouw van Bakkum kookte als voor kerels die lange dagen op het land arbeiden; met een half pakje roomboter per dag - ze was daar trots op - veel te vet voor een achturige werkdag in de Repro.
Naast zijn natuurlijke ernst kon Jan ook heel vrolijk zijn. Met name tijdens personeelsuitjes werden hij en zijn vrouw door andere 'gezelligheidsdieren' van harte geplaagd, tot de grenzen van het betamelijke toe. Dat mocht voor Jan de pret niet drukken; vooral met een paar borreltjes op mocht hij dan graag de peentjes opscheppen - telkens door zijn vrouw weer teruggetrokken in zijn stoel in de bus. Dan stond hij op en kwam hij wéér.
Op de lange duur ging hij echter lijden onder de stress die hij thuis te verduren had. Ik noemde hierboven al wat frustraties van zijn vrouw en haar strijd met zijn moeder. Hij deed trouw zijn werk, maar de vreugde ging eruit. "Hij heeft het thuis moeilijk met zijn vrouw," zei Joop een keer tegen me. Als je voortdurend te horen krijgt dat je niet beantwoordt aan de verwachtingen van óf de ene óf de andere vrouw, verdwijnt de glans uit je ogen. Mogen die verwachtingen ongefundeerd zijn, zoals die van 'van' en 'von', maar ik vrees dat zijn hoofd én zijn hart te klein waren om effectief van zich af te bijten.
Jan begon te sukkelen met zijn gezondheid. Zwakke longen. Astmatische bronchitis? In een weekeinde was hij tijdens een hoestbui weggeraakt en door de ambulance bezocht. Enkele dagen later hoorde ik hem zeggen dat ze hem in het ziekenhuis nog eens onder de scan wilden leggen omdat hij toen bewusteloos geraakt was. Een paar maanden later was hij dood. Juni 1985.
Koenraad Kortmulder; juni 2017, met veel dank aan Kees Barel, Renée Grayer-Barkmeijer, Aad Vijverberg en Herman Berkhoudt.
(1) Laboratorium voor Experimentele Plantensystematiek, gevestigd in een woonhuis aan de 5de Binnenvestgracht, tegenover de zijkant van de Leidse Hortus.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.