woensdag 9 januari 2013

Sic Transit.....


De hoek van de Van-der-Klaauwtoren aan de Kaiserstraat in Leiden die deze week afgebroken wordt omvatte ooit de werkkamers van enkele internationaal bekende oud-professoren. Op de tweede verdieping resideerden achtereenvolgens de heren P. Dullemeijer en J.L. Dubbeldam, beiden hoogleraar in de functionele morfologie. Op de vierde de ethologie-hoogleraren J.J.A. van Iersel en vervolgens P. Sevenster. Nu een stalen Brontosaurus op rupsbanden korte metten maakt met hun residenties, kan ik niet nalaten hen en hun werk te memoreren. En natuurlijk mét hen Professor C.J. van der Klaauw, de naamgever van het gebouwencomplex, die hoogleraar was in de héle dierkunde en die stuk voor stuk delen van zijn leeropdracht afsplitste en van elk daarvan een aparte afdeling stichtte. Aldus was hij de schepper van het zeer veelzijdige instituut dat daar stond toen hijzelf in 1959 afscheid nam. (Hij mocht er zelf niet als postpensionato blijven werken, omdat de nieuwe directeur, niet geheel onterecht vreesde dat de hooggeleerde zich niet van bemoeien zou weten te onthouden; tja).

Functionele morfologie is het vak dat de vormen, afmetingen, substantie, structuur van elk onderdeel van een dier in verband brengt met de functies van ieder van die delen in het geheel. Daar komt verschrikkelijk veel ingenieus meet- snij- teken- en vergelijkingswerk aan te pas; niet alleen van de vorm op een bepaald moment, maar ook hoe die vorm verandert tijdens actie (denk bijvoorbeeld aan een spier die zich samentrekt en weer ontspant of gerekt wordt) zowel als op langere termijn tijdens de ontwikkeling van het dier. Hoe sterk moet een kaakspier zijn om de kaken keihard samen te doen klappen om een prooi, en hoe dik de kakebenen om bij die actie niet te breken? Hoe combineer je dat met minimaal materiaalgebruik? Hoe wordt dat allemaal als het dier of een soortgenoot tweemaal zo groot (geworden) is? Alles met twee vermenigvuldigen? niks hoor; dan gaat ie echt kapot. Net zo min als je een strijkkwartet in een -orkest kunt veranderen door alle instrumentalisten met 10 te vermenigvuldigen; of net zo min als je het eerste piano'tje van Cristofori in een Steinway kunt transformeren door alles evenveel groter en dikker te maken: het ding zou meteen in elkaar klappen. (Vandaar dat het een eeuw of twee kostte om van het een naar het ander te komen). Naast meten komt er dus ook een boel rekenwerk en materiaalkennis aan te pas voor je kunt zeggen of het dier zo goed mogelijk aangepast is danwel zomaar een beetje bij elkaar hangt.

Ethologie is het vak van het gedrag van dieren. Ook al een geweldig gepriegel, want gedrag heeft vele, vele variabelen, en voor je erachter bent hoe die zich tot elkaar verhouden, moet je enorm veel waarnemingen doen, in de natuur om te zien hoe het daar functioneert, en in het laboratorium om al die variabelen één voor één in de hand te krijgen. Helpt het "waaieren" van een stekelbaars voor zijn nest om de eieren die daarin zitten tot ontwikkeling te krijgen? Gaat het om de aanvoer schoon water, of van zuurstof, of moet veeleer de ontstane koolzuur verwijderd worden? En welk van deze drie zet het mannetje ertoe aan om meer  te waaieren? Een mannetjes stekelbaars verjaagt andere mannen, maar baltst tegen kuitrijpe vrouwtjes. Hoe onderscheid hij die eigenlijk van elkaar? Het mooiste is als je bij iedere vraag van dit type een experiment weet te ontwerpen waardoor je er antwoord op kunt geven. Uiteindelijk willen ethologen het gedrag begrijpen als product van de ingewikkelde structuur en werking van de hersenen, en de hersenen als machine die produceert wat er aan gedrag nodig is om te overleven en méér.
Een droom van ethologen is om ook het gedrag van mensen te bestuderen. Dan kom je op een gebied waar ook psychologen, psychiaters, sociologen, cultureel anthropologen, doktoren, juristen, politici, kiezers, strategen, politie, malariamuggen en verkoudheidsvirussen actief zijn. Dat maakt dit terrein heel spannend, want de meeste van de genoemden (en nog meer) menen dat zij het het beste doen en dat anderen nog iets van hen kunnen leren.

Het waren maar een paar eenvoudige voorbeelden, hierboven, om uit te leggen wat voor vragen de functioneel morfologen en de ethologen aan de natuur stellen. Geenszins de bedoeling om het persoonlijke werk van de genoemden ook maar summier te beschrijven. Zij allen hebben wezenlijke bijdragen geleverd aan de ontwikkeling van hun vak.

Men duide mij niet euvel dat ik me beperk tot inwoners van de toren. Het bijbehorende singelgebouw huisvestte in dezelfde periode aanzienlijk meer hooggeleerde heren (en tenminste één hooggeleerde vrouwe) die ik niet minder hoogschat dan de genoemden. Aangezien ik echter zelf het gros van mijn wetenschappelijke leven in het torengebouw vierde, had ik met deze 'torenwachters' de meeste contacten.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.