dinsdag 19 maart 2013

Over Tangentialiteit in gedrag van dieren en mensen; een essai in afleveringen. III. Tederheid en teder gedrag. On Tangentiality in the behaviour of animals and humans; an essay in instalments. III. 'Tederheid' (tenderness) and 'teder' behaviour.

Mijn bespiegelingen over de tangentiële component in vecht- en baltsgedrag maakten dat ik ontvankelijk was voor enkele nieuwe ideeën die de ethologenwereld binnenwaaiden, met name het begrip Tederheid en de two modes van sociaal gedrag: hedonisch en agonisch.

Joannes J. Groen (1903-1990) was internist en specialist in de psychosomatiek. Hij zwoer bij de multi-disciplinaire aanpak. Als hij rondliep met een probleem, placht hij te rade te gaan bij psychologen, medici en biologen. Zo'n probleem was teder gedrag bij de mens en de mogelijke gevolgen van tederheidstekort in de vroege jeugd. Begin 1987 riep hij er een symposium voor in het leven. Daar benaderde hij de ethologen op zijn eigen, beproefde en charmante wijze. Eerst smeerde hij rijkelijk stroop: "jullie zijn de échte wetenschappers - onze leermeesters" en dergelijke. Daarna vroeg hij wat ze van zijn begrip tederheid vonden en of dat soort gedrag ook bij dieren voorkwam. Zijn belangstelling kwam natuurlijk niet voort uit belangeloze dorst naar kennis over dieren of hun evolutie, maar betrof de mogelijkheid van experimenten die je bij mensen niet mag doen. In het algemeen waren de reacties van de ethologen afwijzend. Er waren er die meenden dat tederheid geen gedrag was maar een gevoel, en met gevoelens hielden ze zich niet bezig. Voor zover er bij hun proefdieren gedragingen voorkwamen die je wel teder zou kunnen noemen, waren de meesten van mening dat het vast geen samenhangende gedragscategorie was, laat staan dat er een 'einheitliche' tederheidsmotivatie voor bestond. Hun proeven over de invloeden van vroege-jeugd ervaringen gingen niet zozeer over teder gedrag, en ze waren niet geporteerd van het grote belang dat Groen aan het ervaren van tederheid in de jeugd leek te willen toekennen. De sporen van dit deel van de discussies zijn goed te herkennen in de bijdragen van Jaap Kruijt en van Otto Adang in het boekje "Tederheid" dat uit het symposium voortkwam (1).

Nu waren die negatieve reacties niet zo verwonderlijk, want Groen's pogingen tot definitie van tederheid spraken niet het soort taal dat in de ethologie gebruikelijk was en ze bevatten termen die de klassieke ethologen irriteerden als sinds de tijd dat Konrad Lorenz en Niko Tinbergen zich afzetten tegen de invloedrijke dierpsychologen Bierens de Haan, Portielje, Alverdes, Portmann en anderen. In zijn laatste versie, die in het boekje "Tederheid" afgedrukt is, heeft Groen al zijn best gedaan zo objectief-beschrijvend mogelijk te zijn, maar ook met déze definitie  is het nog moeilijk vast te stellen of dieren ook aan teder gedrag doen. In de noot (2) kan men het nalezen. Let wel: dit gaat over mensen.

Zoals gezegd, mij trok het idee wel aan, vooral doordat er in het tedere gedrag dat Groen bedoelde heel wat tangentiale elementen zaten. In zijn definitie kan men ze vinden: strelend en zacht aanraken van de huid van de ander met de handen, kussen, omarmen en op schoot nemen/zitten, drukken, koesteren, en bij dit alles spelen huid-huid contact en de daarbijbehorende warmteperceptie een hoofdrol. Het is de tangentiale uitgebreidheid van het contact en de tangentiële beweging die tellen. Het was hier dat Baerends zijn opmerking plaatste over de laterale oriëntatie als compromis tussen aanvallen en vluchten. Het kwam mij in deze context als tamelijk absurd voor (3).

Tijdens het symposium werd een film vertoond over gestoord moedergedrag bij rhesus apen. Daarin viel de hardhandigheid op waarmee deze arme dieren hun jong alleen al neerlegden en oppakten. Niet alleen hard, maar ook direct: boem op de grond respectievelijk "hier!"tegen de moeder aan - radiaal in de in deel I geïntroduceerde termen. In het gedrag van de normale moeders, dat ter vergelijking ook in de film zat, ging het heel anders. Zij schepten hun jong als het ware op, met een vloeiende beweging van arm en hand die bijna parallel aan het lichaamsoppervlak van de baby liep en daardoor zacht aankwam. Weer de tangentiale component dus.

Dus komt teder gedrag ook bij dieren voor? Of zullen we eerst maar eens constateren dat Groen's definitie wel erg specifiek op de mens toegespitst is. Bijvoorbeeld: andere primaten (apen en mensapen) strelen niet, maar 'vlooien' elkaar. Daarbij wandelen ze met de handen geleidelijk door andermans vacht en plukken daar eetbare partikels uit. Als je het mag beoordelen aan de ontspannen houdingen van de gevlooide (foto) en de duidelijke wens gevlooid te worden, dan geeft het een huidgevoel dat vergelijkbaar is met gestreeld worden bij de mens.. Vogels 'poetsen' hun eigen veren en sommige soorten doen dat op vergelijkbare wijze bij elkaar. Veel soorten zoogdieren likken de vacht of de huid van soortgenoten.


vlooiende Rhesus apen                               (foto Sasha Meyer)

Bij mensen is de mimiek die bij tederheid hoort veelal de glimlach. Rhesus apen en andere makaken smakken in vergelijkbare situaties met de uitgestoken lippen. In lichaamscontact zitten of liggen komt bij allerlei gewervelde dieren voor, maar of er bij koudbloedige reptielen dan ook warmte ervaren wordt is maar de vraag. Ook bij vogels en zoogdieren kan men zich wel afvragen of vacht en gevederte niet de warmteoverdracht in de weg staan. Weinigen van hen zijn zo bloot als de mens. Onder mensen bedrijft men de tederheid bij voorkeur direct op de huid, ook als dat tedere gedrag niet een component van Eros is. De verbale signalen waarover Groen spreekt zijn tot de mens beperkt; vocalisatie niet. In het algemeen bevat Groen's tekst verschillende qualificaties die men beter kan omzeilen als het over dieren gaat, omdat ze bij een dier moeilijk objectief vast te stellen zijn, zoals: 'ervaren' en 'betekenis'.

Om die bezwaren te overbruggen destilleerde ik uit Groen's beschrijving vier criteria waaraan we kunnen afwegen of een bepaald gedrag van een dier 'teder' genoemd mag worden. Tangentialiteit was daar één van. 1. zachtheid (4), het verminderen van kracht en/of amplitude van gedrag; 2. tangentialiteit; 3. ingekeerde aandacht (5), het terugtrekken van de attentie van de omgeving naar het paar of het groepje dat interageert (foto's onder); 4. wederkerigheid (6). Geen van deze criteria blijkt op zichzelf voldoende om teder gedrag afdoende te onderscheiden van ander gedrag. Als voorbeeld moge hier dienen het eerder genoemde lateraal vertoon in het vechtgedrag van barbelen, dat wél tangentiëel is, maar veel te 'hard' om teder genoemd te kunnen worden. Het samengaan van twee of drie van de genoemde criteria blijkt echter te voldoen.


ingekeerde aandacht                                   (foto Sasha Meyer)


Misschien nog een paar voorbeelden, naast de al genoemde (7). In de balts van Paradijsvissen (Macropodus opercularis) en vele andere leden van de Anabantidenfamilie verandert het dreigende lateraal vertoon van het mannetje geleidelijk in een meer ontspannen en beweeglijke variant. Als dit enige tijd geduurd heeft, naderen de partners elkaar. Het vrouwtje vleit zich met de buikkant tegen de zijde van de man, die zich vervolgens om haar heen vouwt. Samen rollen ze om tot de vrouw ondersteboven ligt. In die stand worden eieren en sperma uitgelaten. De balts van de manlijke filamentbarbeel (Puntius filamentosus) is opvallend zacht, wat pas goed duidelijk wordt als men de grote spierkracht van zo'n dier in de hand gevoeld heeft. Het al eerder genoemde 'spel ' van vissen in een bellenstroom bevat elementen van zowel tederheid als spel.



in contact zitten                                            (foto Sasha Meyer)
John S. Price (persoonlijk gesprek) suggereerde eens dat de tangentialiteit van teder gedrag geïnterpreteerd kan worden als tegendeel van de radialiteit van aanvallen, volgens het Principle of Antithesis van Darwin. Dit principe wijst erop dat verzoenend (agressie-voorkómend) gedrag vaak in vorm tegengesteld is aan agressief gedrag(8). Een dergelijke suggestie kan men trouwens ook al bij Groen (1990: 11) vinden met betrekking tot meerdere criteria van teder gedrag,. Vanuit communicatief oogpunt is dit vast wel juist. Wil een bepaald gedrag werken als appeasement, dan zal het zich snel en duidelijk dienen te onderscheiden van andere, minder vreedzame intenties. Dat verklaart dat verzoenende signalen hebben kunnen evolueren, maar natuurlijk niet hoe en waardoor zo'n gedrag in een dier hier en nu tot stand komt (9). Zo kan ook sexueel gedrag fungeren als appeasement, bijvoorbeeld in de vorm van 'presenteren' (door man of vrouw) tegenover een dominante groepsgenoot bij apen, of door het vrouwtje van de African Black Duck (Anas sparsa) (10). Daarmee is echter sexueel gedrag als zelfstandige gedragscategorie niet weg-verklaard. Hetzelfde geldt voor tederheid als verzoenend gebaar.

De neurologische beschouwingen van Jaap Dubbeldam (11) hebben ervoor gezorgd dat we wat meer begrijpen van wat er bij teder gedrag gebeurt aan de kant van de tederheids-ontvanger. Te oordelen aan de reacties is het onderwerp tederheid bij dieren heden goed geaccepteerd. Er zijn raakpunten met Amerikaans onderzoek, waar 'touch' het sleutelwoord is. De kant van de tederheids-gever verdient verder onderzoek, zowel wat betreft de motivatie tot geven van tederheid als de daarachter liggende neurologie. De opvattingen van Harrison (1965) over de motivatie van elkaar poetsen (allopreening) bij vogels zijn mijns inziens ál te gedateerd. Het wil er bij mij tenminste niet in dat tederheid ten opzichte van een partner te reduceren is tot een verwrongen vorm van agressie. Zo'n opvatting negeert bovendien het uitnodigende effect uitgaande van en het plezier dat de ontvanger eraan beleeft. Poetsen van zichzelf en de ander gaat bij vogels vaak naadloos in elkaar over. Ook dat verdraagt zich niet duidelijk met de gewraakte opvatting.

Tot zover heb ik tangentialiteit alleen behandeld als aspect van gedrag tussen soortgenoten. Er bestaan nog interessante parallellen in niet-sociaal gedrag. Eén is de houding die vissen aannemen die zich laten 'poetsen' door daarin gespecialiseerde garnalen of vissoorten. De klanten van deze specialisten nemen een hellende stand aan, waarbij ze de zijde van het lichaam maximaal naar de poetser keren en de vinnen strekken. Die houding heeft dus veel gemeen met het sociale lateraal vertoon, maar dient een heel andere functie. Een ander voorbeeld is het 'zich zonnen'. Hierbij nemen vogels, maar ook allerlei insecten een stand in waardoor zoveel mogelijk oppervlak dwars op de zonnerichting gespreid wordt. Waarschijnlijk hebt u in tuin of park wel eens een merel in die houding aangetroffen; te verzaligd van de warmte om meteen op te vliegen. De in aflevering 1 van dit essai genoemde sprinkhanen oriënteren zich bij het zonnen in het platte vlak loodrecht op de zonnestralen, vormen aan de zonkant een brede waaier van de ver neergeslagen toegewende achterpoot, maximaal opgeheven vleugel en het achterlijf daartussenin, en maken slagzij om de zonnewarmte helemaal loodrecht op te vangen. De neurologie van de vissen- en vogelvoorbeelden zal nader onderzocht moeten worden om te zien hoe verwant hun gedragingen aan elkaar zijn. De parallellen met insecten zullen wel op evolutionele convergentie berusten.

(1) De Groot & Kruijt (red.), 1991.

(2) Citaat.(Groen, 1991, pp. 10-11):
"Onder tederheid en tederheidsbetoon willen we verstaan een complex van al of niet geritualiseerde affectief-communicatieve gedragingen, die omschreven kunnen worden als de eenzijdige of wederkerige toediening van signalen of prikkels, met de intentie (anticipatie) dat deze door de gedragspartner als aangenaam worden ervaren, of (en) dat deze daarop met een, door het eerste individu (eveneens) als aangenaam ervaren, gedrag zal reageren.
Tederheidsgedragingen kunnen in verschillende vormen worden uitgewisseld:
1. Communicatieve motoriek, zoals a. (elkaar) aankijken, toeneigen, toehoren, toelachen of andere mimische gebaren; b. strelend aanraken (met handen, armen, lippen) of tegen bepaalde gedeelten van het lichaam drukken (op schoot nemen, knuffelen, omarmen), vooral tegen de borst, gelaat, buik, benen, armen. Behalve de nabijheid en een zekere 'zachtheid' van de aanraking en gematigde intensiteit, geeft ook een bepaalde graad van lichamelijke warmte aan de aanraking een behaaglijke 'koesterende' ervaring en communicatieve tederheids 'betekenis'. Dit motorische tederheidsgedrag komt zowel voor tussen bijvoorbeeld moeder en kind als tussen volwassenen.
Op de belangrijke betekenis van de huid als communicatief tederheidsorgaan heeft vooral Musaph gewezen, terwijl Reedijk-Boersma een interessante studie aan de aanraking heeft gewijd.
2. Vocale signalen, dat wil zeggen al of niet ritmische geluiden, die de communicatieve betekenis hebben om aangename sensaties te verwekken, zoals de geluidjes die moeders maken voor jonge kinderen die nog niet hebben leren spreken om daardoor een (gewenste) vorm van gedrag zoals terugkijken, lachen en spartelen te induceren. Ook in het latere leven kunnen gedragsvormen als lachen, neuriën en zingen aangename gevoelens overbrengen, opwekken en tot uiting brengen. Men kan ook sommige muziek als een instrumentale vorm van vocaal tederheisgedrag beschouwen.
3. Verbale signalen, dat wil zeggen woorden waaraan individuen die een taal geleerd hebben, communicatieve betekenis toekennen. Vooral bepaalde woorden, gewoonlijk op zachte toon uitgesproken en ondersteund door een gelijktijdig gebaar, mimiek, kus of streling, geeft aan zulke woorden een 'liefkozend' karakter.
4. Gecompliceerde sociale vormen van tedreheidsbetoon, zoals onder andere ritualen bij begroeten en afscheid nemen, het geven van geschenken of onderscheidingen, applaus of toejuichingen.
Bij alle vormen van tederheidsgedrag respectievelijk tederheidsuitwisseling spelen zintuigelijke nabijheid en het ontvangen en geven van aandacht een rol, zoals dat eigenlijk bij alle vormen van communicatief gedrag het geval is. Verder valt op dat bijna alle uitingsvormen van het tederheidsgedrag het tegendeel zijn van de manifestaties van agressief gedrag, vluchtgedrag, emotionele deprivatie, 'afstandelijk' , zakelijk gedrag of haat".

(3) Met alle respect voor Gerard Baerends, die bij mij geldt als 'de oude Hollandse Meester' van de ethologie.

(4) In Kortmulder 1990 'verstilling' genoemd; in Kortmulder 1998 'toning-down'.

(5) 'innigheid' in 1990 en 'inwardness' in 1998.

(6) 'mutuality'.

(7) Meer in de genoemde publicaties van 1990 en 1998.

(8) De houding van de onderdanige vergeleken met de dreigende hond is sinds Darwin's The Expression of Emotions in Animals and Man talloze malen afgebeeld. Het 'wegkijken' van paarvormende meeuwen als antithese van het fixeren dat bij de 'opgerichte dreighouding' hoort (Tinbergen) vaak genoeg om hier weggelaten te kunnen worden.

(9) Dat zou een bewust begrijpen van Darwin's principe door het dier impliceren. Uitgesloten dus.

(10) McKinney et al., 1978.

(11) Dubbeldam & Kortmulder, 2009.

Summary 
III: 'Tederheid' and 'teder' behaviour (Tenderness).
The main sensory instrument of 'teder' behaviour (tenderness) in the receiving party is the skin, more specifically the senses of mild touch and warmth. 'Teder' acts by the active party are generally oriented parallel to the skin, that is tangential to the body of the partner, and often tangential to the actor's as well. Often both parties are mutually active. 'Tederheid' as a concept and a term had already been used in human psychology, when J.J.Groen asked some ethologists whether it occurred in animals too. After some initial doubt, it was agreed that it does. One of the problems to overcome was that few animal species stroke a partner's skin as humans do: apes and monkeys groom, birds preen, etc., but the effects upon the receivers are similar. In America, scientific interest in 'teder' behaviour came earlier, 'touch' being the keyword referring to the general category to which it belongs.

Possible criteria for 'teder'behaviour (as distilled from Groen's human-oriented definition) in animals are: 1 toning-down of force and/or amplitude, 2. tangentiality, 3. inward directing of attention and 4. mutuality. Combinations of two or three of these are reasonably decisive to consider an interaction 'teder'.

Neurological considerations by Jaap Dubbeldam (note 11; references) have deepened our understanding of the receiver's side in mammals and birds.

Possibly related to the tangential components in fighting and courtship are the lateral orientations of fishes which come to be pecked clean by specialised fish or shrimps, and terrestrial animals warming themselves in the sunshine. Probably unrelated is the ability of e.g.some insects to keep the sun or gravitation under a constant angle with their line of progress (menotaxis).


Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.