dinsdag 19 juli 2016

Kleuren in Italiaanse Steden


Toen ik voor ‘t eerst in italiaanse steden kwam, wist ik niets van architectuur, maar bewonderde desondanks de vormen; genoot van het ritme en de kleuren van de paleizen en straten, zonder dat ik ze naderhand had kunnen uittekenen of de kleuren benoemen. Met de geschiedenis van het bouwen raakte ik allengs vertrouwd, maar toen ik kortgeleden eindelijk bewust op de kleuren van gevels en kozijnen ging letten, werd iedere stad die ik voor de tweede maal bezocht een nieuwe stad voor me.
Het begon toen ik Henk Pröpper’s boekje over het werk van Giorgio Bassani las (1). Pröpper heeft in het werkelijke Ferrara vooral oog voor de kleuren aan de rode kant van het spectrum: roestbruin, menierood en terracotta, en de locale baksteen die hij rood, soms rozerood noemt. Hij associëert ze met het bloed van de in de oorlog weggevoerde en vermoorde Ferrarese Joden, een thema dat het oeuvre van Bassani inspireerde.

Ferrara  (foto: auteur)
Ferrara (foto: auteur)


Ik wilde het zelf gaan zien. Vanuit standplaats Padua is Ferrara gemakkelijk per trein bereikbaar en ik raakte er zo van gecharmeerd dat ik er de volgende zomer een hele week domicilie koos. Pröpper bleek niets teveel gezegd te hebben, en als je oranjerood, oranje en napelsgeel aan zijn gamma toevoegt, heb je het palet van het stadje al aardig compleet. Zwervend door de straten schoot me te
de befaamde rode baksteen van Ferrara (foto: auteur)
binnen dat ik zo’n combinatie van diepe kleuren al eens eerder gezien had, in Modena! De zware kleuren daar waren me opgevallen door de tegenstelling met het naburige Parma, waar ik tóen verbleef. In Parma zijn de meeste straten niet erg beschilderd of soms in meest ijle, zachte tinten. Er was ook een groot verschil tussen het vriendelijk ogende hertogelijk paleis in Parma en zijn tegenhanger in Modena die op imponeren gebouwd leek. Door zijn hoogte en breedte scheen het toch niet geringe plein ervóór als het ware verpletterd te worden. De twee vergelijkingen met elkaar in verband brengend, speculeerde ik over een verschil in regeerstijl tussen de Farnese in Parma en de veel oudere en machtiger familie d’Este die in Modena heerste.
Modena (foto: auteur)

Modena (foto auteur)


 Er konden natuurlijk diverse andere redenen zijn. Zo is Modena grootsteedser dan de andere stadjes langs de zuidflank van de Po-vlakte (al heeft het niet meer inwoners dan Parma (2)). Ferrara heeft níet zo’n gewichtige status, maar werd wél ook door de d’Estes geregeerd, totdat deze in 1597 door het ontbreken van een manlijke opvolger zich terugtrokken op Modena en Reggio nell’Emilia. Zou het dus toch de hertogelijke familie zijn die de stadskleuren ooit beïnvloed had? Dat veronderstelt wel dat de traditie nog twee eeuwen lang zonder hun inmenging werd gehandhaafd. De laatste d’Este werd in 1796 door Napoleon afgezet.
Het was allemaal mogelijk én speculatief. In de wapenschilden van de steden of hun provincies vond ik geen aanknopingspunt. Een andere mogelijkheid tot toetsen lag in Reggio, dat immers ook tot het gebied van de d’Estes hoorde. Een dag-bezoek aan Reggio volstond om vast te stellen dat deze kleine plaats ook rijk aan zware kleuren is, goed vergelijkbaar met Modena en Ferrara. Tussen Reggio en Parma ligt dus een grens in de kleur-tradities. 
Reggio, stadhuis (foto: auteur)

Reggio (foto: auteur)














De grootste plaats in de buurt is Bologna. Daar was ik vaker geweest, maar zoals ik al opmerkte: van de kleuren
had ik weinig onthouden. Bijde hernieuwde kennismaking bleek de stad een veelzijdig (3) kleurengamma te tonen
van zowel diepe als zachtere kleuren. Wat kleurigheid in het algemeen betreft sluit ze zich aan bij de vorige drie sta
stadjes. Met of zonder hertogen: de hele streek huldigt eenzelfde traditie.


Bologna. Nabij de Porta Galieri prefereert men de kleurpatronen van Modena. (foto: auteur)

Bologna, ook zachtere kleuren (foto: auteur)

Bologna, Via d'Indipendenza (foto: auteur)



















En andere streken? Italië is verdeeld in regio’s. De genoemde plaatsen liggen bij elkaar in Emilia Romagna. Naar het Noorden, aan de overzijde van de Po, is de eerste stad van formaat Padua (Padova in het Italiaans), in de regio Veneto. In Padua zijn diepe kleuren in de straten zeldzaam. Meest vóórkomend zijn heel zacht roze en dito geel. Om na te gaan of die mode zich tot de stad beperkte bezocht ik achtereenvolgens Monsélice en vandaaruit Este en Montagnana; allemaal kleine plaatsjes (4) in dezelfde regio, ten zuiden en zuidoosten van Padua, 

Padua, doorkijk naar Piazza dei Priori (foto: auteur)
Padua, galerijen langs Via altinate (foto auteur)




















en op wat uitzonderingen na hadden ook zij een voorkeur voor zachte kleuren. Een tamelijk consequent verschil dus tussen de twee regio’s, althans de aan elkaar grenzende gebieden van beiden.

Monselice (foto: auteur)
Monselice (foto: auteur)



















Monselice (foto: auteur)

Monselice, één gebouw in donkrrode oker (foto: auteur)
Padua en omgeving zijn niet eenvoudig te associëren met een hertogelijke familie. Veeleer was de stad een twistappel tussen Venetië en diverse andere machten. Waar kan het verschil in kleurenstijl dan vandaan komen? In het algemeen zou de keuze van materialen kunnen afhangen van hun natuurlijke beschikbaarheid in de directe omgeving. Zo gebruiken de Sicilianen in de buurt van de Etna vaak zwarte lava-steen voor huizen en muurtjes; de siciliaanse griekse tempels in Sicilië werden, bij gebrek aan blank marmer, gebouwd uit de locale oranjebruine kalksteen. De bakstenen die in de omgeving van Ferrara geproduceerd worden zijn gewild vanwege hun dieprode kleur die ontstaat tijdens het bakken van de locale klei. Wellicht ontstond de voorliefde voor zachte kleuren rond Padua doordat pigmenten van ver weg moesten komen en daardoor duur waren. Lichte verf bevat minder pigment. Het kán, maar heel waarschijnlijk lijkt het me niet, ook omdat de pigmenten - veelal bestaand uit oxyden van ijzer of andere metalen - al heel vroeg ook synthetisch gemaakt werden. Het feit dat de verschillen tot op de dag van vandaag voortleven bewijst mijns inziens dat ook de traditie een belangrijke rol speelt.



Montagnana, centraal plein (foto: auteur)


Montagnana (foto: auteur)
Este (foto: auteur)

Este (foto auteur)

















Este (foto: auteur)

Als je nauwkeurig toekijkt, blijken er ook onderlinge verschillen te zijn tussen Ferrara, Modena en Reggio nell’Emilia, en die zijn niet terug te voeren op beschikbaarheid van pigmenten. In Ferrara, bijvoorbeeld kunnen buurhuizen verschillend van kleur geschilderd zijn, maar ieder huis heeft er één kleur. In Modena, daarentegen, worden de overheersende kleuren - rode en gele okers - stereotyp in één gevel gecombineerd: de raamposten geel en de rest rood.. In Reggio kun je dat ook aantreffen; alleen is het kleurenscala daar iets rijker, maar niet zo rijk als in Ferrara.
Het zou ook nog kunnen dat de meerderheid van de huizen in pakweg Padua en Ferrara in verschillende tijdperioden gebouwd zijn. Als je in Venetië of Vicenza rondkijkt, zijn de zware rode okertinten veelal geassociëerd met gebouwen uit de gotiek (zie foto's Vicenza). Van de bouwperioden van woonhuizen in Ferrara en Padua weet ik echter niets. Genoeg over de oorzaken. Zullen we eens in andere steden gaan kijken? 

Vicenza.

Vicenza bekleedt in Veneto een plaats apart. Het gezicht van deze stad werd en wordt nóg voor een groot deel bepaald door de Laat-Renaissance kunstenaar Palladio (5). Wars van de extravaganties van Michelangelo en Giulio Romano, greep hij terug op de boeken van de Romein Vitruvius en ging zelf in Rome op onderzoek bij de klassieke ruines. Op die basis formuleerde hij een eigen bouwkundige stijl die je classicistisch zou kunnen noemen, ware het niet dat die naam al verwijst naar een stroming in de barok, ongeveer een eeuw later, die evenzo een terugkeer naar de klassieke idealen voorstond. Doordat hij ook boeken schreef over zijn architectonische principes heeft Palladio grote invloed gehad op volgende generaties van architecten. 
In de omgeving van Venetië, Padua en Vicenza realiseerde hij talloze villa’s, in de steden paleizen en kerken. Naast diverse paleizen, waaronder het karakteristieke Palazzo Chiericati, bouwde hij midden in Vicenza een groot hallengebouw, de zogenaamde Basilica. In wezen renoveerde hij daarmee een ouder, gotisch Palazzo dat gedeeltelijk ingestort was. Het exterieur verbergt echter de overgebleven delen van het oude gebouw en is zo karakteristiek voor Palladio’s stijl, dat de naam Basilica Palladiana terecht gegeven wordt.
Hoog onder het groen-geoxydeerde dak en langs de trap zijn de muren versierd met een patroon van lichtroze tegeltjes, maar verder tonen de zuilen en wanden het blanke marmer waatuit ze vervaardigd zijn. Van dichtbij zijn de vormen wellicht wat kolossaal, maar als achtergrond van zijstraatjes en terrasjes zijn ze onovertroffen. Met negen maal het palladiaans motief - een boog op zuiltjes, geflankeerd door twee smalle vensters - in twee lagen boven elkaar begrenst 't het grote Piazza dei Signori. De verticale dimensie wordt geaccentuëerd doordat de zuilen visueel verlengd worden door beelden op de balustrade.

Vicenza, Basilica Palladiana (foto: auteur)


Die verticaliteit, gecombineerd met wit of écru geeft karakter aan de hoofdstraat en zijstraten van het hele oude centrum van Vicenza. Kleur komt er, op enkele gotische paleizen midden (foto linksonder) in de Corsa Palladiana na, weinig aan te pas. Vicenza is een stad van vormen, niet van kleuren.  Sculptureel, niet pictureel. Aldus steekt ze af bij de andere plaatsen van de regio waarover het hierboven ging.
Vicenza, Corso Andrea Palladio (foto: auteur)
Corsa Andrea Palladio, twee gotische paleizen
in kleur (foto auteur)
Vicenza, Basilica in zijaanzicht (foto: auteur)

Verona.

Nog wat verder naar het westen, in de uiterste hoek van de regio Veneto, ligt Verona. Deze prachtige stad wordt wel 'de koningin van de Adige' genoemd, naar de rivier die uit de Alpen komend in een royale S-bocht door de stad slingert om daarna oostwaarts, ongeveer parallel aan de Po naa zee te vloeien. Hier in Nederland is Verona wellicht het meest bekend wegens de opera-opvoeringen in de arena. Of via Shakespeare. Men wijst u in Verona graag het balconnetje waar Romeo Julia aanbeden zou hebben; en wat denkt u bij: "Two Gentlemen of Verona"? Een borstbeeld van de grote dichter staat om de hoek van de stadspoort die toegang biedt tot Piazza Bra. Wat een piazza! De kolossale romeinse arena past moeiteloos in één hoek; twee zijden worden gedefiniëerd door respectievelijk het Palazzo Barbieri - het stadhuis - en Palazzo Gran Guardia dat oorspronkelijk een militaire functie had. Langs de derde strekt zich een rij kapitale gevels met daaronder de grote terrassen. Heerlijk hangen is het daar, of flaneren er voorlangs om over en weer te zien en gezien te worden.
 À propos die gevels; daarvan zijn er heel wat in behoorlijk zware kleuren geverfd. Verderop, ongeveer naast de arena, is de ingang van de belangrijke winkelstraat - Via Mazzini - ook gemarkeerd door panden in donkerrode oker. Even dacht ik dat Verona zich aldus bij de stadjes rond Bologna schaarde, maar zodra je de Mazzini inloopt, is de rode oker op en de andere kleuren schaars, want heel licht geel is de overwegende tint. Ook Piazza Erbe - alweer zo'n groot en uniek italiaans plein - bezit slecht één felrood gekleurde gevel; de rest is heel licht. Wacht eens, in de verre hoek rechts staat een rijtje panden, de Case Mazzanti, waarvan de gevels geheel bedekt zijn met schitterende fresco's. Daar begint een ander verhaal, waarop ik straks terugkom. Nú hebben we het nog over gevels als kleurvlakken, en het lijkt erop dat daarin Verona net als Padua van lichte tinten houdt, zij het met meer het accent op het lichte geel.
 Sla mij niet om de oren met de uitzonderingen; ga liever zelf eens kijken en tel ze.

Verona, ingang Via Mazzini vanaf Piazza Bra.
(foto auteur)


Verona, Piazza Erbe.
(foto auteur)

Verona, Case Mazzanti.
(foto auteur)

Verona, Case Mazzanti.
(foto auteur)
Verona, Case Mazzanti.
(foto auteur)

































De 'lange tenen' van de Alpen; beschilderde gevels.

De regio Veneto heeft een lange uitloper naar het noordoosten, waar zij zich tussen Trentino-Alto Adige en aan de oostzijde Friuli-Venezia Giulia schuift. Samen reiken die drie landstreken tot in de Alpen. Kijk eens naar de hoogten waarop de steden en stadjes liggen: van Verona naar Trento stijg je van 59 naar 190m; evenzo van Vicenza (39) of Padua (12) naar Feltre (324m) en van Venetië (0) naar Treviso (15m). In het oosten liggen Pordenone en Udine op respectievelijk 24 en 110m, terwijl Portogruaro, dichter bij zee, slechts 5 meter haalt. De bodem stijgt geleidelijk van zuid naar noord, en hoewel je nog lang niet in de eigenlijke Alpen zit, merk je in Trento toch al iets van de frisse berglucht en kijk je in Feltre tegen de eerste steile kalkrots van de Dolomieten aan.

Als je zo gespitst bent op het aanzien van gevels, merk je al gauw dat zich in deze streken een nieuw element voordoet: geschilderde patronen of taferelen. In het westen overheersen de tonelen, meer oostelijk de abstracte figuren. Loop in Pordenone door de hoofdstraat, de Corso Vittorio Emanuele II, en je komt ogen en handen tekort om al die verschillend beschilderde huizen te bewonderen en te fotograferen. Aardkleuren zijn ook hier favoriet, maar worden gebruikt om hele gevels mooi te versieren met kristallen à trompe l'oeil, bloemmotieven, sierlijke raamomlijstingen, guirlandes of soms een sierstrook met gestileerde gevleugelde dieren en mensenfiguurtjes. In een zijstraat één huis met grote mensenfiguren, het Oordeel van Paris, lijkt me. De achtergrondkleur is meestal naturel. Sommige schilderingen maken de indruk eens onder een laag kalk verstopt gezeten te hebben maar recentelijk in ere hersteld te zijn - voor zover dat nog ging. Aanleiding voor deze restauraties was soms een verbouwing, het verhogen van een bovenverdieping of verplaatsen en vergroten van ramen. Zoals vaker in Italië zijn daarbij de locaties van de oude vensters gemarkeerd; hier zijn oude kozijnen zelfs hersteld. Dat geeft aanleiding tot creatieve, hybride combinaties (foto)



Pordenone, Corso Vittorio Emanuele
 (foto: auteur)
Pordenone, idem, gevelversieringen (foto's: auteur)




















Pordenone, idem (foto auteur)


Pordenone, idem (foto: auteur)
Pordenone, idem  (foto: auteur)


Pordenone, idem (foto: auteur)

Pordenone, oordeel van Paris? (foto: auteur)
Pordenone, stadhuis met kloktoren
(foto: auteur)


Pordenone, Franciscus preekt
voor de vogels
(foto: auteur)

















Zijn de oude versieringen in Pordenone blijkbaar weer in de mode, in Portogruaro zijn ze juist vaak overschilderd met een effen kleur. Als je goed kijkt, kun je dan de groefjes van de patronen nog zien zitten. Dus die mode heeft ook daar ooit geheerst.

Portogruaro is overigens een aardig stadje, mooi gelegen aan weerszijden van het riviertje de Lemene, met langs beide oevers één lange straat, verbonden door een enkele brugjes. De inwoners zelf leken me weinig bewust van de plaatselijke aantrekkelijkheden. Degenen die ik sprak meenden dat ze te klein waren voor een plattegrond. Je kunt met het boven beschreven stratenplan natuurlijk ook niet makkelijk verdwalen, maar de monumenten die je als toerist interesseren waren ook moeilijk te localiseren. Na veel welwillende hulp maar vergeefse pogingen om het stadhuisplein te vinden, zag ik voor de grote school een vrouw die een lerares leek haar fiets vastleggen. En waaratje, ze wees me met enkele duidelijke aanwijzingen naar wat ik zocht. Vlak om de hoek eigenlijk, maar het vreemdste was dat de eigenaardige topgevel-met-kantélen van het stadhuisje gedeeltelijk te zien was geweest vanaf het terras van het cafeetje waar ik in het begin neergestreken was. Ook daar wisten ze echter niet waar het gevraagde plein was, en ik wist niet dat het gezochte gebouw er zo uitzag. Een prachtig voorbeeld van goed op elkaar afgestemd zijn van burger en toerist! 
Hoe dan ook, het hoofdplein is prachtig, met behalve het gotische stadhuis een fonteintje met twee bronzen kraanvogels, en een stoere, marmeren man te paard (6). Achter het raadhuis ligt de geheel witte vismarkt. Vandaaruit heb je mooi zicht over het riviertje en op de gerestaureerde watermolen die vlak bij de nabijste brug ligt. Terwijl ik daar stond kwam een zwanenfamilie aanzwemmen en ging aan de tegenoverliggende oever voor anker. Een plaatje!
                                                                   
Portogruaro, restje beschildering
(foto: auteur)
Portogruaro, beschilderde gevel
(foto: auteur)



















Portogruaro, beschilderd, maar ongewijfeld
een modern ontwerp (foto: auteur)

Portogruaro, detail stadhuis (foto: auteur)


















voor anker in de Lemene (foto auteur)

Dan komt Pordenone een stuk steedser over. Toen ik er kwam, hadden ze net een feest ter ere van de alpenjagers, waarvoor de hoofdstraat en pleinen versierd waren met talloze italiaanse vlaggetjes. De oude binnenstad oogt toch al feestelijk met al die beschilderde paleizen. Aan het eind van de straat sta je voor een gotisch raadhuisje als uit een sprookjesboek  Het is innig verbonden met een toren met een enorme wijzerklok en op het dak twee bronzen klokkeluiders die te gepaster tijd de dito bel luiden. Links om de hoek staat de domkerk, oorspronkelijk mooi in gotische stijl versierd met fijne, gekleurde baksteenmotieven, maar in moderne tijden verlengd met een betonnen schoenendoos die het net niet lukt de oude glorie aan het oog te onttrekken. Verderop een gewezen franciscanen-klooster in dezelfde stijl als de oorspronkelijke dom. Ervóór staat een vertederend beeld van de broodslanke heilige die twee vogeltjes toespreekt die aandachtig aan zijn voeten zitten.

Udine, loggia    (foto: auteur)


Udine, resten van beschildering,
Piazza Matteotti
(foto: auteur)

Verst oostelijk van de plaatsen die ik bezocht ligt Udine. Een bijzonder charmante stad in de autonome regio Friuli-Venezia Giulia. Die autonomie zie je onder andere aan de naambordjes van pleinen en straten. Die zijn in twee talen uitgevoerd, Italiaans en de locale variant van het Rheto-Romaans. Zo’n taal met veel medeklinkers zoals je in bergachtige streken wel vaker tegenkomt. Ik beschreef de stad al in mijn boek Reizen in Italië (7), de mooie loggia’s en de heuvel van waar af Attila genoten zou hebben van de brand van Aquileia dat door zijn soldaten vernield was.  Het was in deze stad dat ik voor het eerst resten zag van gevel-beschilderingen à la Pordenone. Ze waren vooral aanwezig op het Piazza Matteotti en aanzienlijk versleten (8). Blijkbaar wordt ook hier die versieringsmode vandaag-de-dag niet gewaardeerd, maar hij was er dus ooit wél.

In Treviso heet de hoofdstraat Calmaggiore, eigenlijk Hoofdsteeg. Enkele gevels zijn hier beschilderd; net zo abstract als die van Pordenone: blokjespatronen, guirlandes en wapenschilden. Het grote, gotische huis op het domplein heeft fraaie terracotta-versieringen in de vensters en vooral aan de zijkant decoratieve schilderingen. Op de Loggia dei Cavalieri, aan het andere eind van de hoofdstraat, draven gestileerde ridders paarsgewijs in een strook boven de bogen. Voor de grote taferelen moeten we echter elders zijn.

Treviso, Via Calmaggiore.
(foto auteur)

Treviso, Via Calmaggiore, gevelschildering.
(foto auteur)
Treviso, Loggia dei Cavalieri.
(foto auteur)


Feltre, Castelfranco Veneto en Trento.

De scènes die in Feltre en Castelfranco (9) op de muren geschilderd zijn, verkeren meest in zwaar geërodeerde staat. Helaas. Het is vaak moeilijk of onmogelijk om de oorspronkelijke bedoeling te ontcijferen. Hier en daar een herkenbare madonna, maar ik vermoed dat de meeste taferelen niet christelijk doch mythologisch of allegorisch zijn. Op één huis in Feltre, het Palazzo Salce-Franceschini, zijn de fresco's recentelijk gerestaureerd. In één daarvan meen ik Mucius Scaevola te herkennen op het dramatische moment dat hij vrijwillig zijn rechterhand in het vuur steekt om voor de etruscische koning te demonstreren dat hij de verbranding niet vreest. In een ander toont een in wit gewaad gehulde figuur een door wolken omgeven kindje aan een oude man. De verkondiging aan Zacharias dat zijn vrouw zal bevallen van een zoon? Een derde tafereel stelt een dispuut voor tussen twee mannen, ieder met een stok in de hand, van wie de één (links) een kroon draagt en de ander zijn stok tamelijk brutaal vlak voor de ander in de grond prikt. Beste lezer, misschien gaat u zelf eens op bezoek in deze streek om meer schilderingen te duiden. Of op onderzoek in bibliotheek of archief, want ik maak me sterk dat al deze huizen met hun decoraties ergens geregistreerd staan. Het bezoeken van de twee stadjes is trouwens zeer aan te bevelen, ook afgezien van de beschilderingen en resten daarvan

Feltre, Pal. Salce-Franceschini. Mucius Scaevola?
(foto auteur)

Feltre, Pal. Salce-Franceschini.
(foto auteur)

Feltre, Pal. Salce-Franceschini.
(foto auteur)

 Feltre is heuvelachtig. Van het station omhoogklimmend kom je uit op het uitgestrekte Piazza Maggiore. Enigszins verwarrend heet hetzelfde plein ook Piazza Vittorio Emanuele II. Vlak ernaast, echter, in de Via Luzzo verklaart een vriendelijke café-baas je gaarne zulke raadselen. Je kunt je er natuurlijk ook even versnaperen voor je rondwandelingen, want de straten stijgen en dalen. Dat maakt ze ontegenzeggelijk ook sfeervoller. Bergaf gaande kijk je tegen steile, beboste heuvels aan, en als het weer meezit ook krachtige wolkenluchten. Ik was er in juni, als er nog lagedrukgebieden boven de Alpen toeven en midden-Europa onder water zetten; voor noord-Italië een ideale tijd.
 Naast het piittoreske straalt het stadje vooral trots uit. De toren van het middeleeuwse castello zet de toon van het Piazza Maggiore dat met zijn galerijen aan drie zijden toch al indrukwekkend is. De stichting van het kasteel wordt wel toegeschreven aan Alboin, de koning van de Longobarden, maar misschien is dat te ver teruggegrepen. De meeste huizen dateren uit de Renaissance, toen rijke en voorname burgers dure optrekken lieten bouwen in dit afgelegen plaatsje en door locale kunstenaars verluchten. De Via Luzzo is naar de meest succesrijke van hen genoemd: Lorenzo Luzzo, bijgenaamd Morto da Feltre. Hoe hij aan die luguber klinkende bijnaam kwam is niet goed bekend. Hij zou graag studies gemaakt hebben van ondergrondse ruimtes in antieke ruïnes, maar misschien had hij ook zo'n vreugdeloze persoonlijkheid. Het is allemaal mogelijk, maar aan zijn kleurrijke kunst is het niet te merken.
 Renaissance tekent de gebouwen, en de meeste ontwerpen zijn typisch italiaans, maar soms had je zo'n paleis evengoed ergens in Oostenrijk of zuid-Duitsland kunnen aantreffen; zoals bijvoorbeeld het Palazzo Tomitani aand de Salida Muffoni met zijn brede gevel en ver naar voren stekend puntdak. Bewonder overigens de fijnzinnige decoratie die op die luifel aangebracht is. Enige aandacht verdient ook het Palazzo Guarnieri - slechts één letter verschil met de beroemde vioolbouwers - dat oogt als een gotisch, venetiaans paleis maar pas in de 19de eeuw gebouwd werd.
 De Via Luzzo daalt lichtjes af naar het stadspoortje Oria; aan de andere kant voeren de straten Mezzaterra en Paradiso steil neerwaarts naar de Porta Imperiale. Daar ontmoeten ze elkaar en als je na het afdalen langs de één over de andere weer naar boven gaat, krijg je een heel grote verzameling van muurschilderingen te zien.
Feltre, Via Luzzo.
(foto auteur)
Feltre, Piazza Maggiore.
(foto auteur)


















Feltre, Porta Imperiale.
(foto auteur)
Feltre, Via Paradiso.
(foto auteur)

















 De kern van Castelfranco Veneto wordt gevormd door het vierkant der vestingmuren van dieprode baksteen. Giorgione, een van de grote venetiaanse schilders van de Renaissance werd er omstreeks 1477 geboren, om er op slechts 33-jarige leeftijd te sterven aan de pest. Een groot vernieuwer was hij, die onder anderen bij Titiaan navolging vond. Tiziano's gewaagde 'Venus van Urbino' is onmiskenbaar geïnspireerd door de 'Venus' van Giorgione, een ongenaakbare, naakte vrouw, slapend in een landschap.
 Brede straten omgeven het fort, parallel aan de muren. De huizen erlangs kijken erop uit.. Ze zijn met evenveel bravour beschilderd als die van Feltre - en even sleets. Staat daar een Hercules schrijlings over de leeuw van Nemea, bezig het ondier te kelen? Ginds lijkt een mensenpaar gewikkeld in een innig gesprek. Achter hen twee bomen die elkaar al even teder toeneigen. Philemon en Baucis? Toegegeven dat dat mijn allerindividueelste associatie is. Binnen het castello is die ene schildering onmiskenbaar een Madonna, op een kleine gevel als van antiek perkament.
 Naast de dom staat het huis van Giorgione, nu een museum. In de kerk hangt één van zijn hoodwerken, een Madonna met San Liberale, de schutspatroon van de stad, en Sint Franciscus. Maria zit op een sokkel hoog boven de andere figuren, een motief dat ook Titiaan heeft toegepast in zijn 'Madonna van Pesaro'.

De rode muren van Castelfranco Veneto.
(foto auteur)
De rode baksteen van Castelfranco Veneto.
(foto auteur)



















Castelfranco Veneto, hoofdpoort.
(foto auteur)
Hercules? Castelfranco Veneto
(foto auteur)




















Ik denk dat de fresco's op de Case Mazzanti in verona 'familie' zijn van die in de meer noordelijke plaatsen. Ten noorden van Verona ligt immers ook Trento, dat zijn bijnaam "urbs picta" - beschilderde stad niet voor niets heeft. Als je van Trento verder naar het noorden trekt kom je over de Brenner in oostenrijk, waar het beschilderen van de buitenkant van huizen en kerken heel gewoon is. Het lijkt een gemeenschappelijke cultuur die zich minstens tot in zuid-Duitsland voortzet en misschien nog congruent is met het oude Keizerrijk Oostenrijk-Hongarije.

Zo verschillen de smaken van hoe je een huis mooi maakt min of meer per regio of per onderdeel daarvan. Hoe ze dat in Puglia doen, bespreek ik in een ander verhaal op deze webstek (10). Het is nog maar een greep. Om over dit onderwerp meer informatie over meer regionen op te doen, zal ik nog veel plaatsen als nieuw moeten ervaren.

(1) Henk Pröpper, 1998. Giorgio Bassani's Ferrara: een universum. Amsterdam: Meulenhoff.
(2) Parma ca, 188.000 inwoners, Modena ca. 185.000.
(3) Voor een grote stad met bijna 400.000 inwoners lijkt die diversiteit me niet vreemd.
(4) Ca. 10.000 inwoners voor Montagnana en voor elk van beide andere 18.000.
(5) Bijnaam van Andrea di Pietro della Gondola.
(6) De enorme sokkel is verlucht met adelaars; samen met het type kantelen op het raadhuis wijst dat op Ghibellijnse gezindheid in middeleeuwse tijden. De Ghibellijnen steunden de duitse keizer in zijn conflicten met de paus.
(7) Hoofdstuk 17, p. 159.
(8) De schaduwzijde van het plein was zo onderbelicht dat ik er geen foto's van kon maken.
(9) Die van Trento ken ik niet goed.
(10) Het Salentijnse Schiereiland.




woensdag 11 mei 2016

Herinneringen aan Frans de Haas, kunstenaar.


Frans hield van dieren. Dat ging veel verder dan de katten, valkparkieten en kwartels die Els en hij thuis hielden. Na zijn zelfgekozen pensionering diende hij gedurende een klein jaar een dag in de week als vrijwilliger bij de dierenambulance, en raapte in die hoedanigheid honden, katten, meeuwen en spreeuwen van de straat. De 'vogelplas' bij de Vlietlanden had in hem een geregelde bezoeker. In de collecties van het oude natuurhistorisch museum in de Raamsteeg tekende hij graag vogels. Totdat de directie plotseling besloot dat al zulke 'gastmedewerkers' niet meer welkom waren. Het deed hem veel verdriet. De couleur - en odeur - locale van dat museum paste hem als voor hem gemaakt, en hij vertelde me vaak dat hij eigenlijk bioloog had willen zijn. Dat dat ernst was bewees hij door als pensionado vele vakboeken over evolutie en diersystematiek te lezen.
Hij had daarbij niet de illusie dat hij zo ook werkelijk bioloog werd. Ook daarin was hij trouw aan zijn stelling dat, wat je in je jonge jaren niet geleerd hebt, op latere leeftijd niet in te halen valt. Wat zijn eigen professie betreft, was hij daar vaak nogal fel in. Zodra een leerling zich pretenties aanmat over zijn werk, bestreed Frans de impliciete suggestie dat een laatbloeiend amateur een doorknede vakman kon evenaren. Ik denk dat hij daar grotendeels gelijk in had. Ook in de muziek is vakopleiding en de leeftijd waarop de studie begonnen is van doorslaggevend belang. De enige kunstvorm met spontaan ontluikende talenten lijkt de literatuur te zijn.

Frans in 2004


We ontmoetten elkaar voor 't eerst in 1990. Na een tekencursus bij K&O, waar de leraar een uitstekend docent was, maar de huisvesting op de tochtige, schelverlichte zolder een beetje droefgeestig stemde, wilde ik graag overstappen naar de vriendelijker ambiance van Ars Aemula Naturae. Frans' lessen in model- en portrettekenen leken me een aantrekkelijke uitdaging, maar ik wilde eerst die leraar wel eens zien. Ging hij me precies vertellen wat ik moest doen en met zijn potlood in mijn tekening zitten? Daar was ik allergisch voor - een ziekte, trouwens, die itt hooikoorts in de loop van de jaren niet slijt. De Open Dag bood een gelegenheid.
Wel, degenen die hem gekend hebben zullen het vóór zich zien: Frans zat daar gelaten op de bank achter een kopje koffie een sjekkie te draaien. Ik was eigenlijk meteen al gerustgesteld. Zonder zich uit te sloven gaf hij antwoord op mijn weinige vragen. Nee, dat zat wel goed.
Bij de lessen reikte hij zijn kennis aan - dat is de passende term. De modale proporties van een lichaam, van een gezicht, legde hij met schetsen op het bord uit. Hij introduceerde ieder nieuw model, maakte dat je ging letten op type-kenmerken en liet dan beginnen met een paar 'korte standen', net lang genoeg voor een schets van elk daarvan. Bij zijn rondgang gaf hij tips, opmerkingen of antwoorden op je vragen; slaagde hij erin ieder te raden naar zijn/haar niveau, een vaardigheid die veel goede leraren hebben en die ik niet kan nalaten te bewonderen.
Een enkele keer schoof hij na de koffiepauze aan om zelf mee te tekenen, altijd met zijn geliefde chinese inktblok en dikke penseel. Soms had hij een periode dat hij erg weinig zei. Aanvankelijk meende ik dat in verband te kunnen brengen met weken waarin hij zelf voor een tentoonstelling werkte, maar op den duur kwam ik tot de conclusie dat hij, zoals iedereen, zijn golfbewegingen up en down had. Zijn grappen waren heel eigen. In de loop van de jaar of zeven dat ik bij hem leste heeft hij ons ten minste twee keer verteld dat hij zelf opgehouden was met schilderen. Zijn verf en materialen had hij weggegeven aan iemand die ze nog wel kon gebruiken. Pas door de herhaling merkte ik dat 't een grap was. Hij kon 't heel ernstig brengen. De licht Pierrot-achtige uitstraling die hem eigen was maakte het alleen maar overtuigender.
Serieuzer bedoeld was, denk ik, zijn klacht dat hij niet meer zo goed kon schilderen als toen hij jonger was. Hij was toen omstreeks 60, dus nog niet bepaald op een leeftijd voor verval van krachten of techniek. Ook al worden de ogen wat minder, en misschien de vastheid van hand of de snelheid van reactie. Hij sprak trouwens vaker over beroemde schilders die op hoge leeftijd nog gewerkt hebben, Titiaan bijvoorbeeld. Blijkbaar hield het ouder worden hem wel bezig. Toch, om zichzelf toen al te spiegelen aan grijsaards van 80 en 90 was natuurlijk nogal overdreven. Misschien ook zag hij hun activiteit op hoge leeftijd als een aanmoediging. "Je kunt alleen maar tóch doorgaan", was gewoonlijk zijn conclusie. "Maar er is toch ook iets voor in de plaats gekomen?" probeerde ik zijn somberheid wel te weerleggen; "of misschien wil je helemaal niet meer schilderen precies zoals vroeger". Daar wilde hij echter nooit positief op reageren.
Zoals zoveel mannen in hun sixties, uitte hij soms spijt of twijfels over de keuzen die hij in zijn leven gemaakt had. Had hij vroeger maar harder gewerkt, was de vorm die het bij hem aannam. Als hij meer gezwoegd had, had hij belangrijker kunst kunnen scheppen, meende hij. De gedachte dat men niet zo beroemd geworden is als men in den beginne gedroomd heeft, komt geloof ik tot ieder, zonder aanzien der beroepsgroep. Het is goed zich te bedenken dat die gedachte kind is van onze cultuur van ambitie en concurrentie. Niet dat dat besef echt helpt, maar het verzet je gedachten even.

Toen ik Frans' tekencursussen twee jaar gevolgd had, brak bij mij plotseling het verlangen door om te leren schilderen. Zulke pop-ups houden zich zelden aan de kalender; de mijne kwam midden in de zomervacantie. Op goed geluk belde ik Frans op en trof hem thuis. Ik vertelde wat ik dacht, tevens dat ik nog geen twee kleuren kon mengen, laat staan ervaring had hoe de verf van de kwast op het doek te krijgen. Dat was allemaal geen probleem, zei hij. Hij wilde me best een paar privé-lessen geven, maar dan moest ik eerst maar eens 's avonds langskomen om te bespreken wat ik zoal nodig had: wat voor doek, wat voor kwasten, welke kleuren verf.
Aldus maakte ik ook kennis met Els. Het was meteen gezellig en we waren met ons drieën eigenlijk direct al vrienden. Toen ik de volgende ochtend, being Saturday, bij De Brandnetel in de winkel stond, kwam Els net ook binnenlopen. Terwijl ik nog grabbelde in mijn nog nauwelijks wakkere geheugen, had zij me al herkend en begroet.
Goed, ik kocht dus schilderskarton, runderstaartharen penselen en olieverf in rauwe siena, coeruleumblauw enz., en toog onder Frans' leiding aan het modderen. Penseelgebruik, mengen, kleurencirkel, naschilderen van een stukje van een schilderij van hem. Na drie fantastische ochtenden - waarvoor hij slechts een zeer schappelijk prijsje inde - ging ik voorlopig thuis verder oefenen. We bezochten elkaar met enige regelmaat en dan liet hij zijn kritisch oog over mijn geklungel waren. Hij bleef trouwens levenslang bereid om mijn nieuwste producten te zien.
Na een paar maanden vond ik een plek in één van zijn leerlingengroepjes thuis. Ik moest maar niet op de woensdagochtend komen, had hij gezegd, want in die groep zaten een paar "van die vrouwen die kicken op verhalen over allerhande medische ingrepen en rampgebeurtenissen". Dat leek hem geen aantrekkelijke ambiance voor me. Dus ging ik op de maandagmorgen. Om de andere week, voorlopig, want dan kon ik de op het lab gemiste uren net verantwoorden als ATV. Niet dat iemand dat bijhield, want de resten van onze eens zo trotse vakgroep dwaalden stuurloos rond; zéker waren we alleen van het feit dat niemand van ons de leiding kon of wilde nemen.
Met een mens of zeven werkten we op de eerste verdieping waar voor- en achterkamer samengevoegd waren. Coby hardwerkend bij het tuinraam; oude Ed, aan het raam aan de andere zijde, aquarelleerde alleen plaatjes of foto's van zijn kleinkinderen na; Evelien plakte mooie iconen in elkaar met gekleurd en gefrommeld papier; zij was geïnspireerd door het museum van Cyprus waar ze vaak kwam; Lida componeerde uitbeeldingen van sprookjes en sagen met een natuurlijk gevoel voor compositie; Frida had lichamelijk verreweg de grootste omvang van ons allen, maar de ruimte die zij nodig had was niets vergeleken met die welke Eva opeiste: een klein dun vrouwtje dat liefst heel grote kartonnen volschilderde met immer rinkelend en krassend paletmes; haar werken waren soms zo groot dat ze plat op de grond moesten liggen; de pauzes in die activiteiten vulde zij op met haar welluidende stem. Over het algemeen wenden we aardig aan elkaar en werd er geconcentreerd gewerkt. Soms, nadat Frans naar beneden was geweest om koffie te maken, iehiehiepte de deur zachtjes open en kwam een heel oude, broodmagere lapjespoes binnenwankelen. Zij zocht zich een weg tussen alle benen van mensen, ezels en stoelen en vleide zich in een veilig hoekje neer.




Van die lessen bij Frans aan huis heb ik genoten, en heel veel geleerd, tot hij in 1999 met pensioen ging en al zijn lesactiviteiten staakte. Al heb ik 't jaar bij Pol in K&O hogelijk gewaardeerd, en al heb ik sinds kort weer les, van Wim, bij Ars, Frans is toch altijd 'mijn leraar' gebleven, en bovendien een van mijn beste vrienden. Gezamenlijke bezoeken aan tentoonstellingen - Jan Mankes in het Arnhems museum, Weissenbruch in het GM in Den Haag - en tekenexcursies naar de Oude Hortus in Utrecht of het bos van het landgoed Berbice in Voorschoten waren hoogtepunten.

Frans was een van die betrekkelijk zeldzame mensen die beide hersenhelften weten te gebruiken. Niet allebei tegelijk; hij zei althans zelf dat hij niet tegelijk kon tekenen en praten als hij zijn theorielessen gaf. Zijn begaafdheden waren echter wel divers. Ik vertelde al over de aantrekkingskracht die de biologische wetenschap op hem uitoefende. Hij schreef ook bijna zo graag als dat hij tekende. Dat ging dan bijvoorbeeld over interessante mensen die hij gekend had. Ook schreef hij, naar zijn zeggen, eens over hoe zijn leven verlopen had kunnen zijn als hij bepaalde keuzen ánders gemaakt zou hebben. Als ik mij goed herinner was de uitkomst dat 't niet zo erg veel verschil gemaakt zou hebben - tot zijn verwondering eigenlijk.
Misschien zijn zoveel talenten een grotere ambitie - of was het eigenlijk zelfvertrouwen? - waard; maar was ‘t niet nu juist een deel van zijn charme dat hij die grotere ambities niet had?

Ik meen gemerkt te hebben dat mensen die met beide kanten actief zijn vaak een zekere zachtaardigheid hebben. In ieder geval was dat bij Frans het geval. Niet dat hij een doetje was; hij had duidelijke meningen en kwam er voor uit.
De theorie van de twee hersenhelften moet niet als erg wetenschappelijk opgevat worden, maar soms is zij een goed vehikel om een idee snel over te brengen. Schrijven en schilderen hebben in het algemeen een zeker antagonisme, al zijn er dus ook mensen die in beide uitblinken. Blijkbaar kun je echter ook "met je linker- danwel met je rechter-hersenhelft" schilderen. In die optiek schilder je een concreet object, of een serie objecten (balkonspijltjes bijvoorbeeld) "met je linker hersenhelft", maar gebruik je de rechter als je je concentreert juist op de omgeving of de tussenruimten. Je kunt ook met de rechter- of linkerhand (1) schilderen, of bijvoorbeeld kijkend of 'blind'. Er bestaat daarover een cursus in boekvorm en Frans gaf die cursus een of twee keer voor belangstellende leerlingen. Ik vertel dit allemaal alleen om te laten zien dat hij zelf ook geïnteresseerd was in de interactie van verschillende begaafdheden.

Op zijn 65ste verjaardag stichtte Frans een herengezelschap dat in de wandeling "de kleine herenclub" is gaan heten. Hij nodigde vijf van zijn recente leerlingen, nu opeens oud-leerlingen, uit om eens bijeen te komen en de contouren van een clubje te schetsen. De uitverkoren heren (2) kenden elkaar niet of nauwelijks, maar het initiatief kreeg een vervolg. Frans' originele idee van een groepje vrienden met wie je af en toe eens kon praten danwel kletsen, een glaasje drinken of een goede tentoonstelling gaan zien, concretiseerde zich via enig trial and error tot maandelijkse museumbezoeken, omlijst met lunch en borrel, en steeds beginnend met een open discussie over waar we heen zouden gaan. Die constructie is bijzonder duurzaam gebleken. Nu, na meer dan 15 jaar, is de kleine herenclub nog steeds springlevend.
Het laatste jaar kon de stichter helaas niet meer mee, maar hij bleef meeleven, en ontving van ieder uitje een toepasselijke kaart. Een paar jaar eerder ontviel Jan ons al. Zijn plaats werd ingenomen door Dick. Al in het begin van zijn laatste jaar zei Frans me dat we ook in zijn plaats een nieuw lid moesten zoeken, maar daar hebben we geen haast mee gemaakt. Zo bleef Frans er, zolang hij leefde, optimaal bij, al was het maar als 'corresponderend lid'.

Met de heren op excursie
(foto Jan Diels)


De heren proosten op Frans' verjaardag
(foto Dick de Jong)

Frans' laatste jaar. Wat zal ik uitweiden over zijn kortademigheid, de lange onzekerheid over de precieze oorzaak, tot die middag in het Mesdagmuseum: "ik wil jullie straks nog een drankje aanbieden; voorlopig kan ik niet meer mee; ik heb longkanker". Of over 't chemokuren in de winter, tussen hoop en vrees, uitkijkend naar het voorjaar. Tenslotte kon hij weer een keer mee met de club; "de volgende keer ben ik misschien wéér een stukje sterker", maar díe keer was hij zoveel zwakker in de benen - een laat gevolg van de kuren - dat hij thuisgebracht moest worden. Voortaan bedlegerig. Tóen de hartaanval die geen infarct bleek te zijn. De dienstdoende cardioloog meende van wel. Die boer had aan minder dan een minuut genoeg om Frans en Els diep in de put te praten: "het was tóch nog maar een kwestie van maanden".
Maar de thuiskomst na dit incident werd het begin van een heel bijzonder jaar - een nieuwe fase in zijn leven, waarin eigenschappen tot bloei kwamen die niemand van hem verwacht had: acceptatie en vechtlust.
Preciezer gezegd was het een nieuwe fase voor Els en Frans samen. De ene pijler daarvan was Els’ toegewijde zorg. Zonder klacht of ophef, als de gewoonste zaak van de wereld, zorgde ze voor hem, sprak ze af en toe een rustig bemoedigend woord, doseerde ze het bezoek en regelde alles wat er geregeld moest worden. De andere pijler werd gevormd door Frans' reacties op zijn toestand. Hij dacht samen met Els na over de dood en wat daarna zou kunnen zijn. Als kind had hij van zijn moeder slechts te horen gekregen dat er na de dood “helemaal niets” was. Sindsdien echter had hij er vaak met Els over gesproken, nagedacht en gelezen, zoals zij over zoveel onderwerpen deden. Dat was een goede basis om er genuanceerder, rijker en meer aanvaardend over te denken.
Gesteund door zijn huisarts, waagde hij het experiment de morfinepleisters van zijn borst te laten. Die moesten verhinderen dat de kramp in de longen en de daaruit volgende hartcrisis zich zouden herhalen. Frans werd weer wakkerder en levendiger en ging olv de fysiotherapeute aan het werk. De kunst om zelf uit bed in de rolstoel te komen en vice versa;; oefenen om weer op de benen te staan en daarna met een looprek door de kamer te schuifelen, bijvoorbeeld naar de tafel waar hij veel nieuws leerde over en met de computer. Hij werkte zich tenslotte op voeten en billen de trap op om zijn atelier weer eens te zien, en ging een paar keer mee met Els in de auto. Steeds kwam er een stapje bij.
Toen na 10 maanden de terugval kwam, ging het snel. Minder gemotiveerd, nieuwe pijn, pijnstillers, pijn, pijnstillers, iedere keer magerder en minder aanwezig. Aan het eind gleed hij zomaar weg onder Els’ handen terwijl ze hem verzorgde.

Koen Kortmulder, mei 2016

(1) De rechterhersenhelft bestuurt vooral de linkerhand, en omgekeerd. Dat is een biologisch gegeven.

(2) Jan, Fridtjof, Ronald, Martin en Koen.

dinsdag 5 januari 2016

Reizen in Italië; "wo die Zitronen blühn".



Net gepubliceerd door Koenraad Kortmulder:

Reizen in Italië; wo die Zitronen blühn.

Uitgegeven in Leiden door Officina Vici Pacalis
p/a Hugo de Grootstraat 20
2311 XL Leiden

In Leiden verkrijgbaar bij boekhandel Van Stockum in de Breestraat
of aan de deur op Hugo de Grootsraat 20, 2311 XL Leiden

Prijs in beide gevallen € 10,--

170pp met vele potloodschetsen van de auteur.
Een verzameling reisverhalen in Italië. Geen dorre verslagen, maar boeiende rondwandelingen met scherpe observaties, onderzoekingen en humor, die de lezer uitnodigen om mee te genieten van zo'n heerlijk land. De auteur bezocht de meeste van de 20 regio's van Italië. Voorin het boek een overzichtelijke landkaart waarvan de nummers corresponderen met de hoofdstukken.

Ook online te bestellen door een e-mail met naam en adres te sturen naar k.kortmulder@kpnplanet.nl plus
overmaken van € 12,19 (inclusief porto) naar NL36 INGB 0003 1543 94 tnv K.Kortmulder.

Wilt u eerst een voorbeeld? Zie dan "Het Salentijnse Schiereiland"op dit blog! Het boek heeft potloodschetsen van de auteur in plaats van kleurenfoto's.


Het Salentijnse Schiereiland.

Waarom wilde ik nog verder doordringen in het schiereiland dat de hak van de Italiaanse laars vormt? Het barokstadje Lecce had ik al gezien. Mooier kon het haast niet worden. Misschien had die ene keer toen ik er toevallig overheen vloog en ik de profielen van de Zuid-Italiaanse kust scherp als een landkaart zag liggen het verlangen in me gewekt. Of was het de obsessie om althans iets tot het einde te volgen? De Salento leek goed toegankelijk. Van bergen heb ik nooit echt gehouden en Calabrië kwam niet meer in aanmerking toen de leeftijd me voor klimpartijen minder geschikt gemaakt had. Bovendien: het Calabrische schiereiland eindigt tegenover Sicilië, waar ik al geweest was, terwijl op de punt van 'de hak' de wereld schijnt op te houden. Daar is voor mijlen in het rond alleen maar zee, zee en nog eens zee: de Adriatische, de Ionische en de Middellandse.

Hoe het zij, de redenen waren niet alleen romantisch. Ten Zuiden van Lecce heeft Italië wel degelijk meerwaarde te bieden. Er liggen bijzondere stadjes als Galatina, Gallipoli, Ótranto en Nardò. Er bevindt zich een kring van dorpen waar nazaten van de Griekse kolonisten uit de oudheid nog Griko spreken, een in wezen Griekse taal die meer op het Dorisch van de voorchristelijke immigranten lijkt dan op het meer Ionisch beïnvloede moderne Grieks van Griekenland. Sterk geïnfiltreerd met Italiaanse woorden en verschillend van dorp tot dorp, lukte het niet meer om het dialect in Griekse letters te vangen; ze gebruiken ons alfabet.

Vanuit pied à terre Táranto, een paar jaar geleden, was ik er niet in geslaagd verder dan Lecce te komen, niet op basis van dagreisjes bedoel ik. De bovengenoemde plaatsen worden alleen bediend door een locale spoorwegmaatschappij, waarvan de dienstregeling geenszins aansluit op die van Trenitalia. De oplossing was om deze vacantie twee weken in Lecce te gaan wonen, hetgeen trouwens geen straf is...

de Dom van Lecce, noordzijde.
(foto: auteur)

Verbindingen.

Het reizen met die door diesel aangedreven zware trams, die doen denken aan de reeds lang overleden voertuigen van de NZHVM bij ons, de zogenaamde Blauwe Tram, is op zichzelf een belevenis. Als ze eenmaal op gang zijn rijden ze nog best hard. De stationnetjes hebben geen onderdoor; je bereikt de diverse sporen door oversteken, liefst daar waar een asfalt vloertje aangebracht is vanwege de hoge perrons. Zelfs in het station van Lecce reikt de sottopassagio niet verder dan spoor 5. De Ferrovia Sud-Est (FSE) is er verbannen naar 6 en 7 en die bereik je dus op de rustieke wijze. Voor het vertrek van het treintje aldaar heerste er altijd enkele minuten verwarring. Het leek of ter plaatse overlegd werd welke trein waarheen ging. In elk geval gold dat voor het besluit al dan niet een extra wagen aan te hangen, die dan later naar behoefte op knooppunten weer afgesplitst kon worden. Het kwam altijd binnen een paar minuten in orde. Kleine vertragingen kunnen overigens behoorlijk oplopen doordat wegens enkel spoor de treintjes op elkaar moeten wachten.

Het voorbijglijdende landschap is voornamelijk vlak, de grond rotsig en bezaaid met losse brokken kalksteen. Voor de aanplant van olijfbomen hoef je die niet op te ruimen. Van die optie is zeer ruim gebruik gemaakt. Voor andere gewassen, voornamelijk druiven, moet dat wél. De verzamelde stenen zijn meer dan genoeg om overal lage, wittige muurtjes te stapelen om percelen af te grenzen. Opuntia's zaaien zichzelf uit. Dat zijn die schijfcactussen met grote gele bloemen langs de randen van de schijven, waar de zogenaamde cactusvijgen uit groeien. Ze staan overal waar ze niet bestreden worden, vaak in de strook langs de spoorlijn. Waar de grond bewerkt wordt komt de kleur van de aarde tevoorschijn: bruin tot bijna rood, een mooi contrast met het witte gesteente. Hier en daar staan uit gestapelde stenen opgetrokken schuurtjes. Ze lijken niet op trulli zoals die in Valle d'Itria heten, zelfs niet als ze rond zijn. Ze hebben een afgeplat dak waarop gras groeit. Een enkele landman maait het magere gras onder de olijfbomen met zo'n lawaaiding met een slingerend touwtje - het enige apparaat dat op die ongelijke bodem tot resultaat leidt. Het lijkt een goed land voor kuddes schapen, al heb ik er geen gespot deze reis. Die kunnen de graspolletjes tussen de stenen uit eten. De vogelwereld lijkt voornamelijk vertegenwoordigd door eksters. Wie weet vangen die muizen en vast ook insecten. Misschien worden ze daarom niet afgeschoten...

Kathedralen.

De witte stadjes van de streek zijn leuk om wat in te dwalen. Ótranto en Gallípoli zijn badplaatsen van formaat, met visuele allure en allerlei genoegens die bij de stranden horen. Forten bij de vleet. Meestal zijn die al door de Noormannenkoningen van de 11de of 12de eeuw gesticht en later verbouwd of voltooid door de Hohenstaufen, de Aragons of de Anjou's. Pièce de résistence is, ook in de kleinere plaatsen, de plaatselijke kathedraal. Verschillende daarvan hebben een slanke, hoge campanile van het soort dat ook in Lecce bij de Dom staat. Die torens lijken wel verwant aan elkaar al zijn ze in heel verschillende perioden gebouwd - bijvoorbeeld die van Soleto in 1397 en de Leccese in 1661. Evenals Sternatía zijn dat binnenlandse plaatsen, dus die hoge pieken zijn niet neergezet als bakens voor de zeelui, zoals vaak in Bari en omgeving.

Vonden we in de buurt van Bari veelal Romaanse kerken in hun authentieke staat, ontdaan van latere barokke versierselen, op het Salentijnse schiereiland hebben belangrijke kerken uit die tijd ieder hun eigen, unieke metamorfose ondergaan. Oorspronkelijk Romaans zijn de kathedrale kerken van Ótranto (1080) en Nardò (1090). Lecce had er ooit ook zo één (1144), maar die werd midden 17de eeuw drastich omgebouwd tot barokkerk. Daarbij werd in één moeite de toren weer opgericht die in 1600 ingestort was. Misschien vreesde de bisschop dat de oude kathedraal hetzelfde lot zou ondergaan. Of wellicht vond hij het gebouw te ouderwets voor de glorieuze tijd van de Contra-Reformatie...

De eigen vorm is het best bewaard in de hoofdkerk van Nardò. Van de oude fresco's is nog veel bewaard gebleven; op iedere pilaar een heiligenportret in de Byzantijnse traditie. Verder naar voren versieren nieuwere schilderingen de muren. In de hoogte is nu eens niet een cassettenplafond gelegd. De binnenkant van het dak is nog zichtbaar door de open dakstoel; dat zijn die grote 'klerenhangers' van zware houten balken die het dak dragen. Merkwaardig: de rechter-arcade bestaat uit rondbogen; de linker heeft bogen met een spitsje. Een demonstratie van vakmanschap of een verandering van architect?

Nardò, co-kathedraal.
(foto: auteur)

Misschien is de goede conservering van deze Romaanse basiliek te danken aan het feit dat ze maar een co-kathedraal is. Nardò vormt één bisdom samen met Gallipoli. Dáár is in de late 17de eeuw een imposante hoofdkerk verrezen, in barokke stijl, dus ook niet verknoeibaar. Toegewijd aan de maagd en martelares Santa Agata is het interieur geheel behangen met schilderijen, waarop ik meerdere geschiedenissen van martelaren meende te onderscheiden. Kosten noch moeite gespaard, maar geen kerkbinnenste waar ik gevoel voor heb. Martelaren zijn ook maar stakkers die zich hebben laten wijsmaken dat hun geloof het enige ware is, en die vermoord zijn door idioten die van hún geloof hetzelfde dachten. De waardering voor hun leven en dood zal daarom nooit universeel kunnen zijn. Mocht de mensheid ooit nog eens tolerant worden tegenover andersgelovigen, dan zal men zich hoogstens het hoofd schudden om de onnodigheid en onnozelheid van het martelaarschap.

In Ótranto heeft een monnik Pantaleone reeds in de twaalfde eeuw een mozaïek gelegd dat de gehele vloer beslaat, hoofdschip, dwarsschip en presbyterium, álles. Één grote allegorie op de christelijke thema's van incarnatie, verlossing en verrijzenis is het, door hemzelf ontworpen en uitgevoerd. Het haakt niet naar schoonheid, maar gebruikt fabeldieren, symbolische bouwwerken en dramatiek om de bedoelingen duidelijk te maken. Het verandert door zijn afmetingen en zeggingskracht de hele kerkruimte. Merkwaardig genoeg overleefde het de kortstondige Turkse bezetting in 1480. De kerk werd omgevormd tot moskee en alle fresco's met uitzondering van de Moedergods werden als islam-vijandig vernietigd. Waarom ze niet hetzelfde deden met de vloer is me niet bekend. Wellicht werd daar alles bedekt met gebedskleden. Dat was makkelijker dan alles opbreken en op de brokken zitten. Nog later werd een cassetteplafond aangebracht in de Moorse stijl van Sevilla. De sierlijke arcades alleen verraden nog het Romaanse bouwplan.

Kathedraal van Ótranto. Detail van vloermozaïek.
(foto: auteur)
Nog een heel ander verhaal is de kerk van Caterina van Alexandrië. Deze kathedraal van Galatina is Gotisch van binnen en van buiten, een prachtig bouwwerk. Het interieur is rijk beschilderd met fresco's in een betrekkelijk losse Byzantijnse stijl. Helemaal vol; en over het algemeen in goede staat. Aldus de veelvormigheid van de hoofdkerken van Salento, vooral als we ze vergelijken met de Noormannenkerken rondom Bari.

Griko.

Als je ernaar informeert, vragen ze al gauw of je Griek bent. Griko heet in Italië het Griekse dialect dat gesproken wordt door eem kleine minderheid ten Zuiden van Lecce. Een nog kleinere enclave bevindt zich nabij de punt van Calabrië. Er zijn redenen om aan te nemen dat deze traditie zo oud is als de Griekse kolonisatie van Zuid-Italië in de Oudheid, al is het zeer wel mogelijk dat er tussentijds versterking gekomen is door immigratie vanuit Griekenland. Als oud-gymnasiast wil je er meer van weten. Eens horen of ze daar ook Kaliméra - goedendag - wensen, net als tegenwoordig in Athene. Erg makkelijk bleek het niet om ermee in contact te komen. Men had er wel van gehoord, maar ja, er werden hier zoveel dialecten gesproken (1). Sternatía scheen onder de per spoor bereikbare plaatsen de meeste kans te bieden.

Sternatía
(foto: auteur)
Een heel aantrekkelijk dorp. Van het station loop je er zo het centrum in. Smalle, witte straatjes buigen zich om de grote kerk heen. De campanile lijkt op die van Lecce of Soleto. De kerk is van binnen Renaissance, wit, met in de hoogte wel-speelse versieringen en schilderingen in blauw en sepia. Heel apart, maar of het Griekser is dan elders is maar zeer de vraag. Geen iconostaas of andere indicaties van oosterse invloed. Bari heeft een Grieks-orthodox kerkje en een dito altaar in de Dom, maar hier niets van dat. Of het moest zijn dat het 'muurtje' dat de kerkruimte scheidt van enkele koorstoelen erachter ooit die functie vervulde (2).

Na wat ronddwalen in de stille straten vind ik een driehoekig plein dat de rol van sociaal centrum lijkt te vervullen. En kijk, op de markies van het eerste café staat in Griekse hoofdletters:



PIATSA TOU KAPHE - plein van de koffie. In Athene zouden ze KAPHÉS gespeld hebben, maar verder is het conform modern Grieks. Binnen, aan de lange bar staat een aardige vrouw die lacht als ik erover begin. Ja, er wonen hier wel mensen die Griko spreken. Die komen ook wel in het café. Ze kent een paar van hun uitdrukkingen: mijn Kaliméra beantwoordt ze met Kalispéra - goedemiddag. Maar zoals iedereen die je ernaar vraagt zegt ze dat het om een minderheid gaat.

Het tweede café is gesloten. Onder de luifel hangen wat schooljongens. Ze lachen besmuikt om elkaar's opmerkingen, zoals jongens doen. Ze lijken niet op mij te letten terwijl ik de naam van het établissement bestudeer. Greco caffettaria staat er in sierlijke letters op de muur. "Spreken ze hier Grieks?" vraag ik aan de knullen, op de tekst wijzend. Ze kijken me aan; ze hadden zelf die associatie blijkbaar nog niet gemaakt. "Greco is ook een naam," zegt één van hen. Hé, daar had ik nu weer niet aan gedacht. Later, terug op het station, vraag ik aan drie oudere scholieren of er in Sternatia families wonen die Greco heten. "Nee," zeggen ze, "maar er wordt hier Griko gesproken; bedoelt u dat?" "Mijn vader en moeder spreken Griko," vertelt één van hen. "Maar ik niet", voegt hij er licht grinnikend aan toe. Begrijpelijk; wat moeten ze ermee. Naast Italiaans Engels leren, daar hebben ze wat aan als ze in de wereld vooruit willen komen.

Een week later typ ik 'cognomi italiani' in Google, en waaratje, als je dan een naam intypt krijg je de hele landkaart van Italië met de geografische verspreiding van die naam. Greco als familienaam komt verreweg het meeste voor in de regionen Sicilië, Calabrië en Puglia, en binnen Puglia in de zuidelijkste drie provincies. De overeenkomst met het areaal van Magna Graecia is onmiskenbaar. Het zal zoiets zijn als het voorkomen van De Geus of Zierikzee in Leiden als verre echo van 1574 toen de stad door de, veelal Zeeuwse, Geuzen ontzet werd. Er zijn in Italië ook afleidingen van 'Greco', bijvoorbeeld 'Del Greco'. Heel interessant: als je die laatste intypt krijg je te zien dat die naam in de zuidelijke regio's juist niet het meest frequent is, maar wel in daaraan grenzende landstreken Abruzzi, Lazio en Toscana! In Leiden is 'van der Zeeuw' ook talrijk vertegenwoordigd. Ik kan me voorstellen dat het om nakomelingen gaat van Zeeuwse Geuzen die er een potje vrejen en met de wind van achter weer verdwenen. Tja.

Kleuren.

Uit de verte gezien zijn al die plaatsjes wit. Ben je echter eenmaal in de straten, dan valt hier en daar een kleurtje op. Ik kan me dat goed voorstellen. Vooral als bij jou in de straat veel verf afgebladderd is zodat het écru van onderliggende steen en stuc hier en daar zichtbaar geworden is, dan kan het geheel deprimerend gaan werken. En ik moet toegeven dat het wel vrolijk staat, die heldere kleuren die ze er gewoonlijk voor gebruiken. Ik moest er eerst aan wennen dat je de aardkleuren van de steden in Emilia-Romagna en Veneto er niet aantreft; ze gebruiken waarschijnlijk modernere verven.

In belangrijke stadjes zoals Gallipoli en Galatina gebeurt het kleuren van de gevels over het algemeen op smaakvolle wijze. Óf ze geven een pand in zijn geheel één kleur, óf er worden bepaalde mooie barokke vormen van balconnetjes of pedimenten mee geaccentueerd. Je kunt vermoeden dat het stadsbestuur er contrôle op uitoefent. Vooral in de kleinere, armere plaatsjes lijkt iedere bewoner zomaar wat te doen. Vooral Copertino en Squinzano blinken uit in al te willekeurige kleurencombinaties. Als buren zich nog houden aan gele, oranje en rode kleuren, dan gaat het nog, maar als er ook roze, paars en groen aan te pas komt wordt de 'vrolijkheid' voor mijn overgevoelig oog wel eens te dol.


Squinzano, straatje.
(foto: auteur)

Ach, waar bemoei ik me mee. Hier in nederland klagen we steen en been als de zogenaamde schoonheids- of welstandscommissie ons ontwerp voor een nieuwe dakkapel afkeurt. Anderzijds verven we onbekommerd in een dertigerjarenwijk met glas-in-lood en erkertjes onze karakteristieke blankhouten voordeur blauw of rood. Dát is pas een vloek, want zo'n deur krijg je nooit meer goed.

Koenraad Kortmulder, 25 juni '15

(1) Dat is ook zo. In de stationskiosk van Lecce registreerde ik twee lijvige standaardwerken: Vocabulario dei Dialetti Salentini (Terra d' Otranto) door Gerhard Rohlfs, in drie dikke delen samen in een hoes; en Dizionario Dialettale del Salento in twee: A-O en P-Z. Wie zou zoiets nu kopen? Misschien schooldocenten en artsen.

(2). Wel merkwaardig, want de kathedraal van Soleto, een ander Griko-dorp heeft ook zo'n muurtje van ongeveer dezelfde vorm. En zonder dat er koorstoelen achter staan.

Beste Lezer, bevalt je dit verhaal? Kijk dan naar het volgende artikel van deze blog; er is meer te halen.