Waarom wilde ik nog verder doordringen in het schiereiland dat de hak van de Italiaanse laars vormt? Het barokstadje Lecce had ik al gezien. Mooier kon het haast niet worden. Misschien had die ene keer toen ik er toevallig overheen vloog en ik de profielen van de Zuid-Italiaanse kust scherp als een landkaart zag liggen het verlangen in me gewekt. Of was het de obsessie om althans iets tot het einde te volgen? De Salento leek goed toegankelijk. Van bergen heb ik nooit echt gehouden en Calabrië kwam niet meer in aanmerking toen de leeftijd me voor klimpartijen minder geschikt gemaakt had. Bovendien: het Calabrische schiereiland eindigt tegenover Sicilië, waar ik al geweest was, terwijl op de punt van 'de hak' de wereld schijnt op te houden. Daar is voor mijlen in het rond alleen maar zee, zee en nog eens zee: de Adriatische, de Ionische en de Middellandse.
Hoe het zij, de redenen waren niet alleen romantisch. Ten Zuiden van Lecce heeft Italië wel degelijk meerwaarde te bieden. Er liggen bijzondere stadjes als Galatina, Gallipoli, Ótranto en Nardò. Er bevindt zich een kring van dorpen waar nazaten van de Griekse kolonisten uit de oudheid nog Griko spreken, een in wezen Griekse taal die meer op het Dorisch van de voorchristelijke immigranten lijkt dan op het meer Ionisch beïnvloede moderne Grieks van Griekenland. Sterk geïnfiltreerd met Italiaanse woorden en verschillend van dorp tot dorp, lukte het niet meer om het dialect in Griekse letters te vangen; ze gebruiken ons alfabet.
Vanuit pied à terre Táranto, een paar jaar geleden, was ik er niet in geslaagd verder dan Lecce te komen, niet op basis van dagreisjes bedoel ik. De bovengenoemde plaatsen worden alleen bediend door een locale spoorwegmaatschappij, waarvan de dienstregeling geenszins aansluit op die van Trenitalia. De oplossing was om deze vacantie twee weken in Lecce te gaan wonen, hetgeen trouwens geen straf is...
de Dom van Lecce, noordzijde. (foto: auteur) |
Verbindingen.
Het reizen met die door diesel aangedreven zware trams, die doen denken aan de reeds lang overleden voertuigen van de NZHVM bij ons, de zogenaamde Blauwe Tram, is op zichzelf een belevenis. Als ze eenmaal op gang zijn rijden ze nog best hard. De stationnetjes hebben geen onderdoor; je bereikt de diverse sporen door oversteken, liefst daar waar een asfalt vloertje aangebracht is vanwege de hoge perrons. Zelfs in het station van Lecce reikt de sottopassagio niet verder dan spoor 5. De Ferrovia Sud-Est (FSE) is er verbannen naar 6 en 7 en die bereik je dus op de rustieke wijze. Voor het vertrek van het treintje aldaar heerste er altijd enkele minuten verwarring. Het leek of ter plaatse overlegd werd welke trein waarheen ging. In elk geval gold dat voor het besluit al dan niet een extra wagen aan te hangen, die dan later naar behoefte op knooppunten weer afgesplitst kon worden. Het kwam altijd binnen een paar minuten in orde. Kleine vertragingen kunnen overigens behoorlijk oplopen doordat wegens enkel spoor de treintjes op elkaar moeten wachten.
Het reizen met die door diesel aangedreven zware trams, die doen denken aan de reeds lang overleden voertuigen van de NZHVM bij ons, de zogenaamde Blauwe Tram, is op zichzelf een belevenis. Als ze eenmaal op gang zijn rijden ze nog best hard. De stationnetjes hebben geen onderdoor; je bereikt de diverse sporen door oversteken, liefst daar waar een asfalt vloertje aangebracht is vanwege de hoge perrons. Zelfs in het station van Lecce reikt de sottopassagio niet verder dan spoor 5. De Ferrovia Sud-Est (FSE) is er verbannen naar 6 en 7 en die bereik je dus op de rustieke wijze. Voor het vertrek van het treintje aldaar heerste er altijd enkele minuten verwarring. Het leek of ter plaatse overlegd werd welke trein waarheen ging. In elk geval gold dat voor het besluit al dan niet een extra wagen aan te hangen, die dan later naar behoefte op knooppunten weer afgesplitst kon worden. Het kwam altijd binnen een paar minuten in orde. Kleine vertragingen kunnen overigens behoorlijk oplopen doordat wegens enkel spoor de treintjes op elkaar moeten wachten.
Het voorbijglijdende landschap is voornamelijk vlak, de grond rotsig en bezaaid met losse brokken kalksteen. Voor de aanplant van olijfbomen hoef je die niet op te ruimen. Van die optie is zeer ruim gebruik gemaakt. Voor andere gewassen, voornamelijk druiven, moet dat wél. De verzamelde stenen zijn meer dan genoeg om overal lage, wittige muurtjes te stapelen om percelen af te grenzen. Opuntia's zaaien zichzelf uit. Dat zijn die schijfcactussen met grote gele bloemen langs de randen van de schijven, waar de zogenaamde cactusvijgen uit groeien. Ze staan overal waar ze niet bestreden worden, vaak in de strook langs de spoorlijn. Waar de grond bewerkt wordt komt de kleur van de aarde tevoorschijn: bruin tot bijna rood, een mooi contrast met het witte gesteente. Hier en daar staan uit gestapelde stenen opgetrokken schuurtjes. Ze lijken niet op trulli zoals die in Valle d'Itria heten, zelfs niet als ze rond zijn. Ze hebben een afgeplat dak waarop gras groeit. Een enkele landman maait het magere gras onder de olijfbomen met zo'n lawaaiding met een slingerend touwtje - het enige apparaat dat op die ongelijke bodem tot resultaat leidt. Het lijkt een goed land voor kuddes schapen, al heb ik er geen gespot deze reis. Die kunnen de graspolletjes tussen de stenen uit eten. De vogelwereld lijkt voornamelijk vertegenwoordigd door eksters. Wie weet vangen die muizen en vast ook insecten. Misschien worden ze daarom niet afgeschoten...
Kathedralen.
De witte stadjes van de streek zijn leuk om wat in te dwalen. Ótranto en Gallípoli zijn badplaatsen van formaat, met visuele allure en allerlei genoegens die bij de stranden horen. Forten bij de vleet. Meestal zijn die al door de Noormannenkoningen van de 11de of 12de eeuw gesticht en later verbouwd of voltooid door de Hohenstaufen, de Aragons of de Anjou's. Pièce de résistence is, ook in de kleinere plaatsen, de plaatselijke kathedraal. Verschillende daarvan hebben een slanke, hoge campanile van het soort dat ook in Lecce bij de Dom staat. Die torens lijken wel verwant aan elkaar al zijn ze in heel verschillende perioden gebouwd - bijvoorbeeld die van Soleto in 1397 en de Leccese in 1661. Evenals Sternatía zijn dat binnenlandse plaatsen, dus die hoge pieken zijn niet neergezet als bakens voor de zeelui, zoals vaak in Bari en omgeving.
Vonden we in de buurt van Bari veelal Romaanse kerken in hun authentieke staat, ontdaan van latere barokke versierselen, op het Salentijnse schiereiland hebben belangrijke kerken uit die tijd ieder hun eigen, unieke metamorfose ondergaan. Oorspronkelijk Romaans zijn de kathedrale kerken van Ótranto (1080) en Nardò (1090). Lecce had er ooit ook zo één (1144), maar die werd midden 17de eeuw drastich omgebouwd tot barokkerk. Daarbij werd in één moeite de toren weer opgericht die in 1600 ingestort was. Misschien vreesde de bisschop dat de oude kathedraal hetzelfde lot zou ondergaan. Of wellicht vond hij het gebouw te ouderwets voor de glorieuze tijd van de Contra-Reformatie...
De eigen vorm is het best bewaard in de hoofdkerk van Nardò. Van de oude fresco's is nog veel bewaard gebleven; op iedere pilaar een heiligenportret in de Byzantijnse traditie. Verder naar voren versieren nieuwere schilderingen de muren. In de hoogte is nu eens niet een cassettenplafond gelegd. De binnenkant van het dak is nog zichtbaar door de open dakstoel; dat zijn die grote 'klerenhangers' van zware houten balken die het dak dragen. Merkwaardig: de rechter-arcade bestaat uit rondbogen; de linker heeft bogen met een spitsje. Een demonstratie van vakmanschap of een verandering van architect?
Nardò, co-kathedraal. (foto: auteur) |
Misschien is de goede conservering van deze Romaanse basiliek te danken aan het feit dat ze maar een co-kathedraal is. Nardò vormt één bisdom samen met Gallipoli. Dáár is in de late 17de eeuw een imposante hoofdkerk verrezen, in barokke stijl, dus ook niet verknoeibaar. Toegewijd aan de maagd en martelares Santa Agata is het interieur geheel behangen met schilderijen, waarop ik meerdere geschiedenissen van martelaren meende te onderscheiden. Kosten noch moeite gespaard, maar geen kerkbinnenste waar ik gevoel voor heb. Martelaren zijn ook maar stakkers die zich hebben laten wijsmaken dat hun geloof het enige ware is, en die vermoord zijn door idioten die van hún geloof hetzelfde dachten. De waardering voor hun leven en dood zal daarom nooit universeel kunnen zijn. Mocht de mensheid ooit nog eens tolerant worden tegenover andersgelovigen, dan zal men zich hoogstens het hoofd schudden om de onnodigheid en onnozelheid van het martelaarschap.
In Ótranto heeft een monnik Pantaleone reeds in de twaalfde eeuw een mozaïek gelegd dat de gehele vloer beslaat, hoofdschip, dwarsschip en presbyterium, álles. Één grote allegorie op de christelijke thema's van incarnatie, verlossing en verrijzenis is het, door hemzelf ontworpen en uitgevoerd. Het haakt niet naar schoonheid, maar gebruikt fabeldieren, symbolische bouwwerken en dramatiek om de bedoelingen duidelijk te maken. Het verandert door zijn afmetingen en zeggingskracht de hele kerkruimte. Merkwaardig genoeg overleefde het de kortstondige Turkse bezetting in 1480. De kerk werd omgevormd tot moskee en alle fresco's met uitzondering van de Moedergods werden als islam-vijandig vernietigd. Waarom ze niet hetzelfde deden met de vloer is me niet bekend. Wellicht werd daar alles bedekt met gebedskleden. Dat was makkelijker dan alles opbreken en op de brokken zitten. Nog later werd een cassetteplafond aangebracht in de Moorse stijl van Sevilla. De sierlijke arcades alleen verraden nog het Romaanse bouwplan.
Kathedraal van Ótranto. Detail van vloermozaïek. (foto: auteur) |
Griko.
Als je ernaar informeert, vragen ze al gauw of je Griek bent. Griko heet in Italië het Griekse dialect dat gesproken wordt door eem kleine minderheid ten Zuiden van Lecce. Een nog kleinere enclave bevindt zich nabij de punt van Calabrië. Er zijn redenen om aan te nemen dat deze traditie zo oud is als de Griekse kolonisatie van Zuid-Italië in de Oudheid, al is het zeer wel mogelijk dat er tussentijds versterking gekomen is door immigratie vanuit Griekenland. Als oud-gymnasiast wil je er meer van weten. Eens horen of ze daar ook Kaliméra - goedendag - wensen, net als tegenwoordig in Athene. Erg makkelijk bleek het niet om ermee in contact te komen. Men had er wel van gehoord, maar ja, er werden hier zoveel dialecten gesproken (1). Sternatía scheen onder de per spoor bereikbare plaatsen de meeste kans te bieden.
Sternatía (foto: auteur) |
Na wat ronddwalen in de stille straten vind ik een driehoekig plein dat de rol van sociaal centrum lijkt te vervullen. En kijk, op de markies van het eerste café staat in Griekse hoofdletters:
PIATSA TOU KAPHE - plein van de koffie. In Athene zouden ze KAPHÉS gespeld hebben, maar verder is het conform modern Grieks. Binnen, aan de lange bar staat een aardige vrouw die lacht als ik erover begin. Ja, er wonen hier wel mensen die Griko spreken. Die komen ook wel in het café. Ze kent een paar van hun uitdrukkingen: mijn Kaliméra beantwoordt ze met Kalispéra - goedemiddag. Maar zoals iedereen die je ernaar vraagt zegt ze dat het om een minderheid gaat.
Het tweede café is gesloten. Onder de luifel hangen wat schooljongens. Ze lachen besmuikt om elkaar's opmerkingen, zoals jongens doen. Ze lijken niet op mij te letten terwijl ik de naam van het établissement bestudeer. Greco caffettaria staat er in sierlijke letters op de muur. "Spreken ze hier Grieks?" vraag ik aan de knullen, op de tekst wijzend. Ze kijken me aan; ze hadden zelf die associatie blijkbaar nog niet gemaakt. "Greco is ook een naam," zegt één van hen. Hé, daar had ik nu weer niet aan gedacht. Later, terug op het station, vraag ik aan drie oudere scholieren of er in Sternatia families wonen die Greco heten. "Nee," zeggen ze, "maar er wordt hier Griko gesproken; bedoelt u dat?" "Mijn vader en moeder spreken Griko," vertelt één van hen. "Maar ik niet", voegt hij er licht grinnikend aan toe. Begrijpelijk; wat moeten ze ermee. Naast Italiaans Engels leren, daar hebben ze wat aan als ze in de wereld vooruit willen komen.
Een week later typ ik 'cognomi italiani' in Google, en waaratje, als je dan een naam intypt krijg je de hele landkaart van Italië met de geografische verspreiding van die naam. Greco als familienaam komt verreweg het meeste voor in de regionen Sicilië, Calabrië en Puglia, en binnen Puglia in de zuidelijkste drie provincies. De overeenkomst met het areaal van Magna Graecia is onmiskenbaar. Het zal zoiets zijn als het voorkomen van De Geus of Zierikzee in Leiden als verre echo van 1574 toen de stad door de, veelal Zeeuwse, Geuzen ontzet werd. Er zijn in Italië ook afleidingen van 'Greco', bijvoorbeeld 'Del Greco'. Heel interessant: als je die laatste intypt krijg je te zien dat die naam in de zuidelijke regio's juist niet het meest frequent is, maar wel in daaraan grenzende landstreken Abruzzi, Lazio en Toscana! In Leiden is 'van der Zeeuw' ook talrijk vertegenwoordigd. Ik kan me voorstellen dat het om nakomelingen gaat van Zeeuwse Geuzen die er een potje vrejen en met de wind van achter weer verdwenen. Tja.
Kleuren.
Uit de verte gezien zijn al die plaatsjes wit. Ben je echter eenmaal in de straten, dan valt hier en daar een kleurtje op. Ik kan me dat goed voorstellen. Vooral als bij jou in de straat veel verf afgebladderd is zodat het écru van onderliggende steen en stuc hier en daar zichtbaar geworden is, dan kan het geheel deprimerend gaan werken. En ik moet toegeven dat het wel vrolijk staat, die heldere kleuren die ze er gewoonlijk voor gebruiken. Ik moest er eerst aan wennen dat je de aardkleuren van de steden in Emilia-Romagna en Veneto er niet aantreft; ze gebruiken waarschijnlijk modernere verven.
In belangrijke stadjes zoals Gallipoli en Galatina gebeurt het kleuren van de gevels over het algemeen op smaakvolle wijze. Óf ze geven een pand in zijn geheel één kleur, óf er worden bepaalde mooie barokke vormen van balconnetjes of pedimenten mee geaccentueerd. Je kunt vermoeden dat het stadsbestuur er contrôle op uitoefent. Vooral in de kleinere, armere plaatsjes lijkt iedere bewoner zomaar wat te doen. Vooral Copertino en Squinzano blinken uit in al te willekeurige kleurencombinaties. Als buren zich nog houden aan gele, oranje en rode kleuren, dan gaat het nog, maar als er ook roze, paars en groen aan te pas komt wordt de 'vrolijkheid' voor mijn overgevoelig oog wel eens te dol.
Squinzano, straatje. (foto: auteur) |
Ach, waar bemoei ik me mee. Hier in nederland klagen we steen en been als de zogenaamde schoonheids- of welstandscommissie ons ontwerp voor een nieuwe dakkapel afkeurt. Anderzijds verven we onbekommerd in een dertigerjarenwijk met glas-in-lood en erkertjes onze karakteristieke blankhouten voordeur blauw of rood. Dát is pas een vloek, want zo'n deur krijg je nooit meer goed.
Koenraad Kortmulder, 25 juni '15
(1) Dat is ook zo. In de stationskiosk van Lecce registreerde ik twee lijvige standaardwerken: Vocabulario dei Dialetti Salentini (Terra d' Otranto) door Gerhard Rohlfs, in drie dikke delen samen in een hoes; en Dizionario Dialettale del Salento in twee: A-O en P-Z. Wie zou zoiets nu kopen? Misschien schooldocenten en artsen.
(2). Wel merkwaardig, want de kathedraal van Soleto, een ander Griko-dorp heeft ook zo'n muurtje van ongeveer dezelfde vorm. En zonder dat er koorstoelen achter staan.
Beste Lezer, bevalt je dit verhaal? Kijk dan naar het volgende artikel van deze blog; er is meer te halen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Opmerking: Alleen leden van deze blog kunnen een reactie posten.