woensdag 6 januari 2021

Tussen Madrid en de Golf van Biskaje.

Een virtuele reis kan beginnen waar je wilt, onafhankelijk van de ligging van vliegvelden of spoorstations. Om het Noorden van Spanje te gaan verkennen kies ik Kaap Finisterre, finis terrae, daar waar het land ophoudt. Voor mij is hier dus het begin van de reis: itineris initium. Cabo Fisterra, zoals hij in het Galicisch genoemd wordt, steekt niet onverschrokken naar het Westen de oceaan in, maar hangt naar het Zuiden, als wees hij langs de kust van Portugal naar die andere kaap (Cabo da Roca)  die nog verder naar het Westen reikt.


Je kunt het de Romeinen niet kwalijk nemen dat ze Finisterre voor het uiteinde van het continent hielden in plaats van het iets noordelijker gelegen Touriñan. Ze hadden geen sextanten en geen slingeruurwerken om de lengtegraad van een locatie precies te bepalen en meridianen te trekken, en hun notie van windrichtingen was niet exact.

De kaap mag dan niet recht in de westenwind wijzen, aan de Atlantische zijde vangt hij de zware rollers op die vanuit de oceaan op de rotsige kusten van Spanje en Portugal kapot slaan. Als je op een laag punt van de kust staat, kun je de dreunen met je voeten voelen. Om hier, als Aphrodite onder de Cyprische kust, uit de zee omhoog te rijzen en op een schelp naar land te drijven, zou een riskante onderneming zijn. Het schiereiland steekt tientallen meters boven de zee uit en bestaat uit massief graniet en losse stenen; het is door de ontmoetingen met de zee in ruwe vormen geslagen. Ik begin dus maar daar waar de vuurtoren de hoogte bekroont. Het huis waar het baken bovenop staat is tegenwoordig een hotel. Daarvóór staat nog een kleiner huisje waar twee misthoorns uit de ramen steken. Als Hollanders hoeven we niet naar de betekenis daarvan te raden. Een derde huis, iets verderop, en een paar hoge masten uit de meccanodoos voltooien de bebouwing. Vanhier kun je wandelen naar het dorp Fisterra, een gat met circa 5000 inwoners.

De kaap ligt ongeveer in het midden van de zogenaamde Costa da Morte, de dodenkust, vanwege de vele schipbreuken en dat niet alleen in de tijd van de zeilvaart. In 2002 nog liep er een tanker, de Prestige, op de klippen en brak; een ecologische ramp was het gevolg. In Muxia, iets meer dan 20 km naar het Noorden is er een gedenkteken voor geplaatst, in de hoop dat zo’n combinatie van fouten niet nog eens gemaakt zal worden.

In een café in Fisterra maak ik kennis met een, toevallig ook virtueel, Japans stel op vakantie in Europa. Zij bieden me aan om met hen mee te rijden naar Muxia, vanwaar er een regelrechte busverbinding is naar Santiago. Zo krijg ik de gelegenheid het al genoemde monument van de tankerbreuk te zien, een in de lengte gebroken rechthoekige zuil die van verre te zien is, ook van de zeekant. Het dorp (1) ligt vlak aan zee, slecht luttele meters boven hoogwater. Een grote jachthaven in een natuurlijke inham zorgt voor inkomsten. De huizen, wit of in heldere kleuren geschilderd, zien er vrolijk uit. De wijde baai ligt open naar het Noordwesten en vangt de golven uit de eerste hand, op grote door weer en wind geslepen rotsblokken. Vlak bij de waterlijn staat het kerkje van Nosa Señora da Barca (Onzelievevrouwe van de boot), een scherp gesneden kruiskerkje met twee torentjes aan de westkant, die het een enigszins Moors uiterlijk geven. Ernaast staat een klokkentorentje van barok type, met twee klokken. Aan de achterkant ervan is een trap zonder leuningen gemetseld. Versiering, steunbeer, of zouden de klokken met de hand geluid worden? De ramen van het hoofdschip zijn nauwelijks meer dan horizontale kiertjes. Het interieur moet het licht vooral van lampen krijgen. De wanden zijn er wit gekalkt, de ronde bogen tonen de grijze steen zelf. Ik zou het als eenvoudige Renaissance aanmerken, maar hoe origineel het is weet ik niet. Het hele gebouw brandde in 2015 af en werd in korte tijd geheel gerestaureerd. Dat verklaart in ieder geval de gave aanblik van de buitenkant. Het meest opvallend binnen is het enorme retabel achter het hoofdaltaar, met onder andere 12 gebeeldhouwde heiligenportretten (apostelen?) Het gevaarte past precies in de voorste boog. Ze zijn voor elkaar gemaakt. Twee altaren tegenover elkaar tegen de buitenmuur zijn vergelijkbaar uitgerust. Zouden die retabels niet geheel verbrand en dus gerestaureerd zijn? Diverse scheepsmodellen hangen aan lange lijnen aan het gewelf of staan in vitrines. Votiefgeschenken om behouden vaart af te smeken, of als dank voor bijzondere reddingen, vermoed ik. Of, meer ordinair, reclame als tegenprestatie voor een donatie bij de restauratie.



                                                          
Santuario da Virxe da Barca, wordt de kerk ook genoemd. Een aanleiding om wat uit te leggen over de locale taal in deze Regio: het Galicisch. Je mag het een Portugese taal met Spaanse invloeden noemen, of een zelfstandige taal die van beiden verschilt. Het heeft de neiging tot samentrekkingen, zoals in ‘Fisterra’ of ‘nosa’, die mijns inziens typisch zijn voor talen van bergachtige of afgelegen streken. De X is een letter die in kleine, mediterrane talen nogal populair is - Baskisch, Malti en hier dus Galicisch. In deze streek staat hij voor de G-klank die in het officiële Spaans door de J wordt weergegeven.

Met de bus boemel ik door een heuvelachtig, soms rotsig, overwegend agrarisch landschap. Als je hier een akker met maïsplanten ziet, bedenk je misschien dat het gewas juist in deze streek het eerst verbouwd werd, nadat het zaad uit het pas ontdekte Amerika ingevoerd was. Als ik op het busstation van Santiago uitstap, loopt het al tegen de avond. Hier in de stad wil ik voorlopig mijn tenten opslaan, en ik vind al gauw een hotel net buiten de oude binnenstad.

Santiago de Compostela.

“In de onderwereld van Chicago,
waar men leeft van moord en roof,
is een man uit Santiago
het allergrootste opperhoof’ “

Een liedje uit de jeugd van de illustere studentenpastoor van Rooijen dat hij onthouden had en bij bijzondere gelegenheden wel eens wilde voordragen. Betekent dat veel goeds voor Santiago? Maar natuurlijk werd er Santiago de Chile mee bedoeld. Nee, het Spaanse, het échte Santiago is een onschuldige stad. Er wordt misschien wel nergens zoveel aflaat verdient als ter plaatse. Het is niet groot, rond de honderdduizend inwoners, maar voor een groot deel van Europa is het een middelpunt van een wereld; die van de bedevaart. De eigenlijke bedevaartganger gaat te voet, met z’n tweeën of in een groep, of alleen, maar zeker dan is het meenemen van een forse hond en een stok geen overdreven maatregel, want zó braaf is iedereen hier nu ook weer niet. Tegenwoordig wordt het ook wel fietsend gedaan - altijd nog een hele afstand vanuit Zuid Duitsland of Nederland, maar er is ook een groeiend aantal nepgangers die met de auto komen en al of niet een stukje lopen voor de show. Alle manieren bij elkaar zijn het er dagelijks honderden.

Slenterend door de onvoorspelbare straatjes van het oude centrum kom je niet vanzelf bij de kathedraal. Dat is mijn bedoeling ook niet. Liever laat ik de sfeer en de vorm van het stadje tot me doordringen, terwijl ik het natuurlijk vergelijk met Italiaanse plaatsen die ik beter ken. Hoge huizen, lage huizen, en de straten zijn smal, en grillig, af en toe afgewisseld met een pleintje of binnenplaatsje vol bloemen. Witgekalkt of écru, is natuursteen in grote brokken het overheersende bouwmateriaal. Slechts hier en daar is in natureltinten geverfd. Zware stenen galerijen begeleiden sommige straten. Dat geeft ze iets intiems, en is bovendien heel praktisch in een streek waar het gemiddeld één op de twee of drie dagen regent, ook ‘s zomers. IJzeren balkonnetjes genoeg, maar de doorluchtige, meestal groene, raamluiken die sfeer aan Italiaanse straten geven: nergens. De winkels zijn die van een drukke toeristenplaats. In een boekwinkel vraag ik in het Italiaans naar een plattegrond van de stad. De vrouw kijkt even bevreemd, maar begrijpt dan toch wat ik bedoel: “un mapa”, en dat is het.

De kathedraal heeft vele gezichten. Gewoonlijk ga ik, bij een kerk die nieuw voor me is, eerst naar de westzijde, omdat de façade aan die kant het gezicht is dat zij aan de wereld wil tonen. Daar is meestal het bijbehorende kerkplein. Zo ook hier, en het is gigantisch groot,  genoeg om de hele wereld te ontvangen. Plaza de Obradoiro heet het, naar de westelijke gevel van de kerk die de ruimte domineert.  Obradoiro > Oeuvre d’Or, werk van goud dus. Het metaal is hier als metafoor bedoeld; het is alles steen, maar als de namiddagzon erop valt, gloeit het okerkleurige materiaal óp als goud. De hoogte, met twee massieve torens, zou de gevel bedreigend kunnen doen lijken, maar door de vorm van de decoratie suggereert hij eerder vlammen die naar de hemel rijzen.

Stel je nu even het interieur van de kerk voor: een vrij hoge maar duistere ruimte zonder zijramen, zonder lichtbeuk, waar alleen wat daglicht binnensluipt door de koepel en een paar ramen aan de westzijde. Ook geen witgeschilderde wanden, zodat de kunstmatige verlichting met moeite de duisternis overwint. Het lijkt of je je in een grot bevindt, of een in de rotsen ingehouwen tempel in India. Tijdens de periode van de Romaanse kerkenbouw was het heilige nog geheim; je mocht binnenkomen als je ingewijd was, maar van buiten erin kijken was taboe.

Wat een contrast met de glorieuze boodschap van de façade! En tegelijk helpt het om de laatste beter te begrijpen. De beide torens zijn origineel, althans de zware, onderste tweederden ervan. Halverwege de achttiende eeuw kregen beiden een barokke top en een nieuwe lage toren tegen de voet aan gebouwd. De hele verdere voorgevel werd bedekt met fantastisch gevormde bouwsels, decoratie en tierelantijnen, bekroond met een beeld van de apostel Jacobus, de patroon van de kerk en  naamgever van de stad Santiago, Sant’ Yago, en daaronder twee koningen die de verbouwing gestimuleerd hadden.

Nog een onderdeel werd bij die verbouwing gespaard: de Pórtico de la Gloria uit de 12de eeuw. Een buitengewoon monument uit de vroege gotiek, ontworpen door ene Meester Mateo, die het hele westelijk eind van de kerk voltooide. Het portaal omvat vier deuren, waarvan de middelste twee de grootste en meest omsierde zijn. Tegen het op het oog fragiele zuiltje in het midden hangt het beeld van Jacobus, die zittend de pelgrims opwacht; de steviger constructies links en rechts dragen apostelen en profeten. Op de centrale, halfcirkelvormige timpaan troont Jezus in Majesteit tussen de vier evangelisten en engelen of zaligen. Langs de ronde rand spelen muzikanten op allerlei instrumenten. Matteo zelf beeldde zich, nederig knielend, uit aan de binnenzijde van de portico. Als geheel vertelt de toegangspoort een veelomvattend verhaal dat in de crypte eronder begint met het aardse leven. Die crypte,  ook een schepping van Mateo, was een knap gevonden middel om het westelijke deel van de kerk te funderen op de aflopende rots. De ingang ervan ligt onder de symmetrisch zigzaggende trappen.

Er zijn verscheidene redenen om nu eens rechts langs de kerk te lopen en de ingang van het dwarsschip aan die kant te bekijken, de zogenaamde Puerta de las Platerias. Deze werd ook een keer verbouwd, maar zo kort na de oprichting, dat de oorspronkelijke Romaanse stijl van omstreeks 1100 vrijwel behouden moet zijn gebleven. Twee zware rondbogen worden gedragen door dito posten die met bewerkte zuiltjes versierd zijn. De timpanen en een fries daarboven zijn dichtbevolkt met beeldjes, en wat grotere beelden zijn her en der tegen de gevel ‘geplakt’. Ze hebben, zoals zoveel Romaanse kunst, in hun primitiviteit iets aandoenlijks. Zie bijvoorbeeld David die op een strijkinstrument speelt, en Adam die in staande stand door God gemodelleerd wordt. De naam Platerias heeft overigens niets te maken met het gebouw, maar slechts met de winkeltjes van de zilversmeden die zich op hetzelfde plein bevinden.

De achterkant - meer correct het oosteinde - en de andere zijkant, de Quintana en de Azabacheria, werden in de 17de en 18de eeuw verbouwd, de eerste omdat er in de loop van de eeuwen allerlei extra kapelletjes en kantoortjes aangebouwd waren tot een lelijk heterogeen geheel, en de andere omdat hij op instorten stond. ‘Quintana’ betekent ‘plein’; de façade aan deze kant wordt dus naar de aangrenzende ruimte vernoemd. Daar was ooit het kerkhof, en nog wordt het plaza verdeeld in één voor de levenden en één voor de doden (het lagere gedeelte). De kerkgevel illustreert hoe de barok in Spanje doordrong tot de versieringen, en slechts zelden tot de ruimtelijke vormen. Alleen de sculpturen om de deuren breken de strakke lijn. De linker, met de meeste decoraties, is de Puerta Santa, de deur van de Heilige. Gekleed als pelgrim staat hij boven de deuren, geflankeerd door twee discipelen. Terzijde zijn in twee tableau’s, 24 apostelen en profeten uitgebeeld.

De naam van de Azabacheria verwijst naar de bewerkers van edelstenen (met name git), al hebben die waarschijnlijk even weinig met de architectuur te maken als de zilversmeden aan de andere zijde. Officiëel is deze gevel neo-klassiek, maar met zijn losstaande, decoratieve zuilen komt hij nog het dichtste bij de barok. De Spaanse bouwkunst volgde de ontwikkelingen in Italië maar traag en mondjesmaat. De uit Frankrijk geïmporteerde gotiek bleef er heel lang in zwang; in decoraties bij een robuuster, typisch Spaans, schema zelfs tot het eind van de 16de eeuw. Min of meer hetzelfde gebeurde met de Renaissance: motieven werden aanvaard, maar ze werden gerangschikt als ondiep relief op vlakke muren: de zogenaamde Platereske stijl (2). 

Genoeg geleerdheid. Als je de vier gezichten van de kathedraal bestudeerd hebt, wordt het tijd om terug te keren naar het plein van de  Obradoiro. Zal ik nu de kerk ingaan, of de andere gebouwen aan het plein bezoeken? Welnee, ik ga eerst koffie met iets zoets nuttigen. Niet hier natuurlijk, maar in de straatjes van de oude buurt zijn gelegenheden genoeg om binnen of buiten uit te rusten en dit op te schrijven. Een terras bij de grote overdekte markten Plaza de Abastos bevalt me. Nadat ik een en ander besteld heb, spreekt een knappe vrouw aan een nabijig tafeltje me aan, en vraagt of ik op bedevaart ben. Daar moet ik even over nadenken, maar ja inderdaad, zeg ik, echter als pelgrim van de kunst en de architectuur. Bovendien ben ik niet te voet of per fiets gekomen, maar via cyberspace. Ze begrijpt dat, want ze is journaliste voor een krant in Transutopië, zoals je weet een anti-bananen-land waar van persvrijheid geen sprake is. Ze bestudeert hier de vrijheid van meningsuiting, en vertelt me daar enige verhalen over, die ik je misschien nog eens zal doorgeven.

Kloosterleven.

Misschien heb je, toen je op de Quintana was, even achterom gekeken naar het gebouw met die hele lange gevel en je afgevraagd wat dat was; een gevangenis misschien? Alleen hangt er een wit kruis tegen de gevel; dat duidt eerder op een religieuze functie. Beneden geen enkel raam; pas op zoveelste verdieping-hoogte zijn er twee horizontale rijen vierkante raampjes met tralies ervoor. Welnu, het is oorspronkelijk een klooster van de Benedictijnen, een strenge orde die gesticht werd door de H Benedictus uit Norcia. Gebouwd in de 11de (volgens sommigen zelfs de 9de) eeuw werd het in 1599 door de monniken verlaten en sindsdien bewoond door de vrouwelijk tak van de orde, de Benedictinessen. Hoewel het complex later grondig veranderd werd, vooral in de barokke periode, zal de regel voor de dames niet minder streng geweest zijn, en dat verklaart dus wel de indruk die het gebouw van deze zijde maakt. Weliswaar is er aan de andere zijde een poort voor de aanlevering van levensmiddelen, en een kapel, maar beide ingangen zijn, vergeleken met wat we vanmorgen zagen, heel sober versierd.

Er is nog een interessant klooster in de buurt: San Martiño Pinario, gewijd aan Sint Maarten die zijn mantel afstond aan een naakte bedelaar. Die scène is uitgebeeld op de top van de voorgevel van het convent. De brede façade toont, tussen twee lompe torens, rijen strenge ramen. Het portaal is daarentegen indrukwekkend barok, met vier los van de muur staande pilaren, aan iedere kant van de deur twee; boven de architraaf worden ze voortgezet in forse pinakels. Onderaan is er een statige trap, en bovenop een zware topgevel met een wapenschild, zuiltjes, en beelden op een onderbroken pediment. Vlak boven de deur staat de Heilige Benedictus in een nis. Heel mooi is binnen de kruisgang, die de architectonische thema’s van het portaal voortzet en in het midden een fontein heeft. De kerk heeft een aparte ingang met een vriendelijker gezicht dan het klooster. Elegante trappen leiden naar de deur die onder straatniveau ligt. Links en rechts rijzen langgerekte prisma’s van steen op, met aan beide platte zijden een nis met een beeld, drie verdiepingen tot de dakrand bijna bereikt is. Die van het middelste niveau passen precies om de drie heiligen die boven de ingang staan. Het lijkt erop dat de Spanjaarden hun beelden graag in tableau’s rangschikken, zoals ook terzijde van de deur aan de Quintana.

De kerk is binnen vrij eenvoudig van vorm, maar achter het hoofdaltaar bevindt zich een retabel met zoveel krullen en nissen in goud, dat het de overdadige aankleding van het altaar van Jacobus in de kathedraal naar de kroon lijkt te steken. De koorstoelen, in grote aantallen aaneen gevoegd, zijn driehoog versierd met reliëfs op houten panelen, meer dan ik ooit gezien heb. Ook andere altaren zijn voorzien van rijke retabels - zo onder andere twee identieke voor respectievelijk ‘de Engelse Maagd’ en St Benedictus - zoveel dat je er bijna beroerd van wordt. 

Dat steken naar de kroon heeft wellicht een reële betekenis. Er bestaat een wet die verbiedt dat de torens van dit convent hoger zouden worden dan die van de kathedraal. Vandaar dus de afgeknotte vorm van die aan deze zijde. Dit monasterium was blijkbaar puissant rijk. Het waren rijkelui’s zonen die hier intraden en geweldige donaties deden. Mijn Oudtante Jans noemde zoiets “een klooster voor grraven en grravinnen” (één van haar dochters mocht van haar naar een klooster, als het maar een deftig was). Natuurlijk bedoelde ze graven óf gravinnen. De overeenkomstige hooggeboren dames van Galicië kozen voor het hierboven genoemde Benedictijnse klooster dat ook zeer rijk was en nog steeds is.

Écht beroerd geworden van al dat goud? Het lijkt mij tijd om me naar het park Alameda te begeven en eens wat welverzorgd groen te zien. Parken in zuidelijke landen zijn op de eerste plaats bedoeld voor een ontspannen wandeling en een praatje op een bankje in de namiddag. In Alameda zijn er bankjes van diverse typen. De oudste zijn van steen met een sierlijk ijzeren rek in de lengterichting, zodat je aan beide kanten geleund kunt zitten. Vermoedelijk waren deze bedoeld voor adellijke heren en dames, en zijn de andere bijgemaakt toen ook andere burgers begonnen mee te tellen. Dat is niet zomaar een fantasie van me, want drie brede paden, ieder ruim genoeg voor vele slenteraars, waren oorspronkelijk slegs vir respectievelijk adel, het gemene volk en degenen die gestudeerd hadden. Tegenwoordig mag je zelf bepalen waar je loopt. Historie kleeft ook aan het beeld van de twee felgekleurde dames waarvan twee versies bestaan in verschillende kleuren. Veel buitenlandse bezoekers laten zich er graag bij fotograferen, zonder te weten dat ze zich daarmee in politieke richting bloot geven, of zich scharen aan een kant waar ze niet willen staan. In de volksmond ‘de twee Maria’s’ liepen tijdens de Spaanse burgeroorlog demonstratief en opzichtig iedere dag door het park om daarmee zwijgend hun linkse ideeën te tonen. Het park heeft wel mooiere ingrediënten dan deze Pop-art, zoals een prachtig barok kapelletje van Santa Susanna, een duiventil op hoge benen met vlak daarbij een ‘ghost gum’: een Eucalyptus met een gladde, bijna geheel witte bast, zwarte zwanen witte zwanen, nijlganzen en een casarca, en stenen beelden en trappen, alle steen rijkelijk met korstmossen begroeid.

Nóg een wandeling.

Beste Lezer, zullen we nog een keer teruggaan naar het Obradoiro-plein, en de drie gebouwen die het echt tot een plein maken bekijken? Als je met je rug naar de kathedraal staat, is rechts het Hostal de los Reyes católicos, in opdracht van de Spaanse koningen gebouwd in 1499 om pelgrims onderdak te bieden. Thans is het een redelijk duur hotel, een parador; dat zijn door de overheid opgerichte hotels in historische panden, zodat die onderhouden kunnen worden. De lange, vlakke gevel wordt verlucht door beeldhouwwerk om de hoofdpoort en aan de ramen boven het balkon. Het werk rond de poort doet, met zijn beelden in rijen, wel denken aan de gevel van de Platerias, behalve dat deze beduidend realistischer zijn. Gezien de bouwtijd zijn ze eerder gotisch. Het geheel wordt ook wel  plateresk genoemd wegens de toepassing van laag relief op een vlakke ondergrond, maar dan zouden de beelden van Renaissance-type moeten zijn. Bij de decoraties van de ramen daarboven moet ik eerder denken aan inheemse kunst van de Maya’s of de Azteken, de door de Spanjaarden vernietigde cultuur  in Mexico. Hoe dan ook een nobele gevel, waardig om het plein met de kathedraal te delen. Origineel aan de binnenkant zijn de vier kruisgangen, ieder met een eigen stijl. Ze zijn geenszins gotisch. In 1752 stortte namelijk de provisorische, houten arcade van één van de vier ín tijdens een processie, met dodelijke gevolgen. Dat versnelde de verbouwing die men ‘toch al van plan was’. Vanaf 1760 werd het gehele complex vernieuwd. De vier hoven zijn daardoor, ondanks de verschillen, alle van Renaissance signatuur. De constructie van de hoeken volgt in twee gevallen de naïeve oplossing van Michelozzo in het Florentijnse Medici paleis; in de andere twee is het geavanceerder uitgevoerd met zware hoekkolommen en daarop uitkomende halve zuiltjes. De schetsjes geven enige indruk van de verschillen. Ik vind zo’n kruisgang, met die regelmatige bogen en in het centrum een fontein of een beeld, heerlijk om rond te wandelen, en ik benut deze kans bij alle vier. Het is trouwens boffen dat we hier digitaal mogen zijn, want naar ik aanneem is de toegang tot het hotel aan gasten voorbehouden. Nu is het kostenloos.

               




Twee voorbeelden van de hoven van Hostal de los Reyos cathólicos

Het volgende gebouw, tegenover de kerk, lijkt op het eerste gezicht al even vlak als het Hostal, maar door zijn lichte kleur en neo-klassieke vormen heel verschillend. Bij nader inzien heeft het heel wat bouwkundige details, zoals de galerijen op de begane grond,  de vormen van de  pedimenten van de ramen en de halve zuilen in het midden en aan de uiteinden, maar in de kleur is weinig variatie, en als de frontons er niet waren (driehoekig in het midden en rond aan de uiteinden) zou het bijna in iedere tijd gebouwd kunnen zijn. Het is 18de eeuws. De opdracht kwam van aartsbisschop Raxoi (Rajoy), en vandaar de naam Pazo de Raxoi, of in het officiële Spaans: Palacio de Rajoy.  Oorspronkelijk was het bedoeld als woning voor de priesters van de kathedraal. Tegenwoordig is het stadhuis. Het schaarse beeldhouwwerk beschrijft de slag bij Clavijo van omstreeks 844 tussen Moren en Christenen, een gebeurtenis die nooit plaatsvond, maar een belangrijke morele functie heeft gehad voor de Spaanse trots. Volgens de legende zou de heilige Jacobus zich, acht eeuwen na zijn dood, in de strijd gemengd hebben ten gunste van de op verlies staande Christenen. Vandaar zijn bijnaam Santiago Matamoros - de morendoder. In die functie staat zijn standbeeld, met paard en zwaard, op het hoogste punt van het paleis. Het is niet het enige teken dat de nationale trots en de devotie van de Spanjaarden tot vreemde combinaties kunnen leiden, maar dat is een onderwerp voor later.

Het derde gebouw aan het plein is het Colegio de San Jerónimo. Het is een 17de eeuwse  herbouw van een middeleeuws bouwwerk. Het Romaanse portaal is daarbij echter gespaard, en dat is werkelijk beeldschoon. In de timpaan zie je een Madonna, geflankeerd door een koningspaar. Links en rechts van de deur ieder drie heiligenbeelden, en nog eens elf gerangschikt langs de rand van de buitenste ronding, alles in een rijk versierde omgeving. Een mooi slotakkoord voor je bezoek aan het plein van de Obradoiro.

De binnenplaats van het Colegio is een 18de eeuwse interpretatie van de hoven van het Hostal.


Santiago voorbij.

Op het Praza maior van Lugo staan twee stenen Romeinen, een officier en een magistraat. Samen houden ze een soort koekdekseltje omhoog, waarop als ik het goed zie een plattegrond van het stadje afgebeeld is. Voorwaar, de stevige kinnen van deze twee heren zijn van hieraf beter te onderscheiden dan het plaatje. De boodschap is echter duidelijk: Lugo werd door de Romeinen gesticht en versterkt met een zware ringmuur, die nog in zijn geheel het huidige centrum omgeeft. Voor de verdediging dient hij niet meer; op de top is een wandelweg aangelegd, met muurtjes tegen de hoogtevrees, en daar kun je genieten van een  onbelemmerd uitzicht op het oude centrum. Die twee Romeinen zouden het juist modern genoemd hebben; voor hen waren de Middeleeuwen nog onvermoede, verre toekomst. 

Als je aan de buitenkant langs die muren loopt, kun je iets zien van de constructie. De buitenste laag bestaat meest uit gestapelde platte stenen. Alleen naast poorten werden min of meer rechthoekig gehouwen brokken gebruikt. Die oestervormige stenen kan je natuurlijk niet opstapelen tot een meter of 10 hoog en vier meter breed, zonder dat het instort. De kern wordt echter gevormd door een soort cement dat gemaakt werd door aarde te vermengen met grind en puin, en daar water bij te doen. De platte stenen vormen alleen de bekleding, misschien om het beklimmen te ontmoedigen, zoiets als glasscherven op een poortje, maar ook om het uitdrogen te voorkomen. Op onregelmatige afstanden welft de muur zich naar buiten tot een bastion. Daar werd vaak graniet gebruikt om de onderste lagen te verzwaren. Een paar van de vijf Romeinse poorten zijn nog in de oorspronkelijke staat. Je kunt de bouwkunst van de Romeinen slechts bewonderen.

Hoe uniek ook het uitzicht vanaf de muur, het stadscentrum laat zich het beste te voet van nabij bekijken, heerlijk autovrij. Op het Praza maior kun je echt de benen strekken. De bomen zijn er keurig horizontaal opgesnoeid, zodat je er rechtop onderdoor kunt. Aan één kant wordt het plein afgesloten door het ayuntamiento, het stadhuis. Net als in Santiago steekt de versiering van de gevel verticaal omhoog, afgezien van het onopvallende, ijzeren balkon dat over de hele breedte tussen de begane grond en de verdieping loopt. In het midden verrijst een zware stenen topgevel met de afbeelding van een wapen; op de hoeken torentjes en daartussen nog driemaal een versierd pinakel. Niets steekt naar voren behalve wat platereske figuurtjes. Eigenlijk zijn alle Spaanse gevels die ik op deze reis zie, ook die van gewone huizen, vrijwel plat, inclusief de ondiepe erkertjes waarmee de voorkanten van veel woongebouwen bezaaid zijn.  Ooit bereikte dat ideaal zijn hoogtepunt in de estilo desnudo, de uitgeklede stijl, waarin het Escorial in Madrid als hoogtepunt en veelgevolgd voorbeeld dient.

De kathedraal heeft een mooie evenwichtige gevel in Renaissance à Barok, voltooid tegen het eind van de 19de eeuw. Twee torens flankeren de drie deuren met daarboven drie vensters, met bogen die de Romaanse oorsprong in herinnering roepen. Aan de Noordkant (links) bevindt zich een bijzondere, gotische ingang, waar een machtige Christus (Pantokratôr) in een ovaal troont, gedragen door een kapiteel waarin apostelkoppen uitgehouwen zijn. Binnen lijkt de kerk voortdurend te weifelen tussen Romaanse en gotische structuren. Zo zijn de galerij-vensters duidelijk van het solide Romaanse type, maar soms hebben de boogjes ervan een klein spitsje. De altaren daarentegen zijn barok versierd, zoals dat ook in Santiago was.  Bijzonder is de ronde, puur barokke kapel van Maria met de Grote Ogen aan het oosteinde die met een koepeltje bekroond wordt. Precies daaronder staat het altaar met het beeld van de gekroonde  Madonna waaraan de kapel zijn naam ontleent. Haar donkere ogen zijn inderdaad ongebruikelijk groot weergegeven, maar welke emotie dat uitdrukt is niet evident. De kerk is uitzonderlijk rijk aan versieringen van allerlei aard: gewelfschilderingen, koorstoelen, retabels, oude beelden, en het aanpalende museum is ook zeker de moeite waard. Vergeet stijlperioden, en geniet van al het mooie dat er te zien is (3).

Pontevedra.

23 jaar geleden bezocht ik met mijn vrouw Santiago voor het eerst. We vierden vakantie in Noord Portugal, en van daaruit was het met de auto een goede dagtrip. Van onderweg herinner ik me weinig, behalve dat we terugkomend in Vigo pauzeerden. We slenterden in de buurt van de haven langs een hele rij terrassen, ieder met een manspersoon die ijverig gebarend en pratend voorbijgangers naar binnen nodigde. Als een rij zingende vogels langs een bospad, ieder met zijn eigen boom en nestplaats. We zwichtten voor de bijna laatste, omdat we echt wel trek hadden. Hij bood gestoofde kabeljauw, en hoewel de toestand van versheid van de vissen die hij ons liet zien twijfelachtig was, smaakte het toch goed en hebben we er niets van gekregen.

Vigo is een grote havenstad vlak bij de grens met Portugal. Pontevedra, een eindje naar het Noorden, is kleiner en aardiger om te zien. De naam verwijst naar een oude Romeinse brug. Waarom niet de eerste naamval, Pons vetus, maar de genitief, Pontis veteris, weet ik niet, maar wellicht gaat het om een genitivus locativus; zoals in Lugduni Batavorum: te Leiden.

Een van de meest bijzondere gebouwen in het stadje is de Iglesia de la Virgen Peregrina, waar Maria vereerd wordt als patrones van de bedevaartgangers en haar beelden als pelgrim gekleed zijn. In de 18de eeuw is het in zuivere barokstijl gebouwd, met een rond grondvlak dat slechts met een klein presbyterium aangevuld wordt. De voorgevel uit natuursteen is met al zijn vensters en nissen, pedimenten en zelfs de twee torentjes, meegebogen met het cylindrische interieur. Daardoor lijkt het alsof er geen kerk achter zit, tot je half achterom loopt en de witte buitenmuren van de achterste helft kunt zien. Pas dan realiseer je je ook hoe dik zo’n stenen korst van een kerkfront is. Eenmaal binnen kun je naar de koepel klimmen en daar, over een reling, het interieur vanuit ongewone hoeken bewonderen, of je kunt daar buiten van een mooi overzicht van het stadje genieten. Echt een kostbaar kleinood, dit kerkje, dat in deze streek vol middeleeuwse kunst neergedaald lijkt, in de tijd dat barok hier eindelijk omarmd werd.

Veel groter is de Maria-basiliek. Het Westfront doet qua indeling denken aan de kerk van San Martiño Pinario in Santiago. Ook hier beelden in kolommen opzij van de deuren. Binnen echter een heel mooie, gotisch gevormde ruimte met veel sierlijk traceerwerk in de gewelven. De drie beuken, terzijde uitgebreid met  kapellen, geven prachtige doorkijkjes. Alleen is die mooie ruimte nogal verstoord door een overvloed van retabels, kapelletjes en dingetjes. Jammer, de Spanjaarden hebben niet dat gevoel voor ruimte dat de Italianen in hun kerken tentoonspreiden. De gotiek die we hier zien lijkt niet erg op de omhoog-strevende Franse kerken; eerder doet hij denken aan laat-gotische Engelse kerken met hun spel van gewelfribben. De gewelven hier zijn relatief laag en rond, alsof men nog geen afscheid kon nemen van de intiemere, Romaanse ruimte. De bouwperiode, eerste helft van de 16de eeuw, sluit een relatie met Engeland niet uit. De kerk vereert Maria in al haar gedaantes. Buiten boven de deur beeldt een relief haar sterfbed af; in de retabel van het hoofdaltaar stijgt zij ten hemel, terwijl links daarvan de annunciatie te herkennen valt. In een kapel ook een pietà. Ik bewonder ten afscheid nog een keer de prachtige beelden aan de gevel.

Met de trein terug naar Santiago reizend moet ik in Ourense overstappen. Na een blik op de treinentabel besluit ik hier nog een bezoekje aan de kathedraal van San Martiño te brengen, vooral omdat die een middeleeuwse toegangspoort heeft die vergelijkbaar is met de Pórtico de la Gloria in Santiago. Gelukkig is de kerk nog open. De Pórtico del Paraiso (Paradiso) bevindt zich vlak achter de huidige deuren. De gelijkenis met die van Santiago is inderdaad treffend, maar deze lijkt me nog speelser dan zijn evenknie. Onderaan de middenpilaar zit Sint Maarten met getrokken zwaard klaar om zijn mantel af te snijden voor de eerste beste bedelaar. Ver boven hem hangt nog een kleine Madonna. Rondom en overal zijn er beelden van heiligen en profeten, die op een boek of rol hun namen verkondigen. Tot in de kleinste randjes en hoekjes zijn er minstens putti te zien; de rand met, gekroonde, muzikanten is heel uitgebreid en het aantal verschillende instrumenten legio. Alles is in uitstekende staat en lijkt ook wat de vrolijke kleuren betreft goed bijgehouden te worden. Er is maar weinig ruimte tussen deze poort en de tegenwoordige buitendeuren, maar het stukje zijmuur ertussen is ook nog beschilderd. Een juweel! Voorbij de portico, waar het paradijs dus zou moeten beginnen, kijk je in het schip van de kerk die tekenen van beginnende gotiek vertoont, maar in zijn sfeer net zo Romaans is als Santiago’s bedevaartsdoel. De naam Ourense (Orense in het Castiliaans) verwijst naar langgeleden goudwinning. Hé, het overdadige verguldsel van al die retabels - in deze kathedraal zijn er ook weer vele - is dus niet allemaal gestolen van de oorspronkelijke bewoners van Midden- en Zuid-Amerika...

Hier eindigt deze reis. Ik heb veel minder steden bezocht dan ik tevoren verwacht had. Had ik dan heel Noord Spanje in twee weken willen leren kennen? Onmogelijke ambitie natuurlijk. Ik heb nog niet eens heel Galicië gezien. Het is dus duidelijk dat hier meer reizen op kunnen volgen, oostwaarts van deze regio. We gaan dan naar het land van vele, grote, gotische kathedralen, die in Frankrijk hun inspiratie vonden. Ik kijk er alvast naar uit.

(Koenraad Kortmulder, 4 januari 2021)

(1) Voor foto's zie www.reislogger.nl/locatie/spanje/muxia.14851/foto

(2) W Hager 1981 Bouwkunst van de Barok. Amsterdam, Elsevier; JP Lafuente 1993 Cathedral in Santiago de Compostela. ALDEASA, Spain; F Cheam 1974 Great Cathedrals. London, Hampton House Productions; Wikipedia.

(3) Voor Lugo: www.Tripadvisor.nl/Attractions-g609027-Activities-c47-Lugo   


zondag 1 november 2020

Koenraad Kortmulder's new book: Mails for Madison; an adventurous project.

 


In former days, Kortmulder was a biologist, spending his energies in writing scientific papers. However pleasurable, science imposes strict rules, and a jargon that, compared to our daily exchanges, is rather rigid. Retirement gave him time for other activities, among them writing, in freedom of subject and style.
A group of like-minded amateurs in Madison, US, inspired him to write short pieces in English: fiction, reminiscences and essays, in great diversity, guided but not bound by fortnightly prompts. A selection from his contributions, mailed to Madison every other week, constitutes this book: Mails for Madison.

Published by Uitgeverij Ginkgo, Citrusweg 12, 2321 KD Leiden, The Netherlands. 
tel. 0031(0)71 512 5636   06-82918875.

Available from uitgeverijginkgo@xs4all.nl . Tel. above.
and from bookshop De Kler, Breestraat 161 Leiden; Mayflower Bookshop, Breestraat 142.

132 pp. softcover  € 12,50.


donderdag 27 augustus 2020

Een virtuele reis in Calabria, Zuid-Italië.


Ik ben vanmorgen op het centraal station van Napels in de trein gestapt om zuidwaarts de regio Calabrië te verkennen. De kusten zijn hier langgerekt. Als je helemaal doorreist naar Reggio, aan de punt van de schoen, ben je 5 à 7 uur onderweg, afhankelijk van welk soort trein je verkiest. De twee stadjes die ik in ieder geval wil zien, Cosenza en Catanzaro, liggen echter bij het Sila gebergte, nog maar ruim halverwege. Vanuit Reggio is dat een rit, weer terug, van zeker een uur of drie. Voorlopig heb ik dus Paola, aan de kust op de hoogte van Cosenza, als pied à terre gekozen.

Met de snelste trein ben je daar uit Napels in 2½ à 3 uur, maar ik heb allerlei redenen om het langzamer te doen. Ik hoef bijvoorbeeld niet onderweg in een luie stoel op mijn schootcomputer te werken. Veel liever word ik afgeleid door het buiten voortglijdende landschap van zee en rotsige of zandige kusten.


Het Sila gebergte - La Sila - is die ronde knobbel links van de Golf van Taranto, als een soort hallux valgus van de daaronder hangende teen die tegen Sicilië aanschopt. Op die teen zit nóg een kleine verhevenheid: het gebergte Aspromonte.

Napoli Centrale bood de bekende, gereinigde aanblik, die net iets te hoge verwachtingen wekt omtrent de organisatie. De informatie die de kaartjes-automaten gaven klopte deze keer wel en mijn trein was goed te vinden. In propere, moderne winkeltjes in het sous-terrain kun je je voorzien van leeftocht voor onderweg. Aldus kon ik in alle rust in de trein wachten op het altijd weer opwindende moment van vertrek naar een nieuw te ontdekken bestemming.

Terwijl ik dit schrijf zijn we Salerno al gepasseerd, de prachtige tegenhanger van Napels aan de andere kant van het schiereiland van Sorrento.  Napels’ Golf mag dan spectaculairder zijn, mede dankzij het silhouet van de Vesuvius, maar die van Salerno is weids en blauw, en wordt in het Noorden begrensd door de meest schilderachtige kust van het land: de Costiera Amalfitana. Met de lijnbus rijd je daar voor een paar euro’s, over een weg die weinig meer is dan een richel langs de steile uitlopers, in een uur naar Amalfi, en als je wilt verder naar Positano. Een wonderrit voor een habbekrats!













       Amalfi-kust. (Foto’s van de auteur).

De volgende halte zal Paestum zijn. Het Poseidonia van de oude Grieken, gewijd aan de zeegod Poseidon, die hun een behouden vaart naar deze plaats gegund had. Het werd een aanzienlijke mengkroes van culturen waar Grieken, Etrusken en Lucaniërs elkaar beïnvloedden, voordat de stad uiteindelijk in Romeinse handen overging. Er staan beroemde resten van Griekse tempels, gewijd aan Hera en Athene, gebouwd tussen 550 en 450 vC. De oudste werd na de ontdekking aanvankelijk voor een basilica - een koningszaal - gehouden, omdat de binnenruimte door een zuilenrij in de lengte in tweeën verdeeld was, hetgeen leek te corresponderen met het, ongewone, oneven aantal zuilen aan de korte kanten. Opgegraven resten van offergaven identificeerden het later toch als een tempel. Behalve de zuilenrijen aan de buitenkanten bevat ook de andere Hera-tempel nog aanzienlijk wat ‘binnenwerk’, ook in de vorm van verbonden zuilen. Onlangs nog toonde het RMO in Leiden een aantal kurkmodellen van deze tempels, waar je van dichtbij de structuren kon bekijken.

Paestum. Links Athena-tempel; rechts de beide Hera-tempels.
(Foto's door de auteur).
     
                                                     
Het museum van Paestum is bijzonder mooi ingericht, en omvat veel plaatselijk aardewerk in Griekse stijl. Interessant om te zien hoe de bewoners in die tijd de Griekse potten en vazen nabootsten en in de decoratie een eigen stijl ontwikkelden met zwierige lijnen en een eigen mensbeeld dat verschilde van de Atheense voorbeelden. Verder hebben ze een indrukwekkende collectie gebeeldhouwde metopen van de Hera-tempel en sarcofagen in de stijl van de Lucanische inwoners, waarvan één sterk beïnvloed door de Etruskische tradities. Het is geweldig om de schilderingen op de binnenkanten van deze doodkist te vergelijken met die in de grafkelders van de Etrusken in Tarquinia. Op beide zijn onder andere drinkgelagen afgebeeld, en waar in Paestum een Tuffatore - een duiker - afgebeeld is, vind je in Tarquinia een zeer vergelijkbare figuur tussen de vliegende vogels.

Tarquinia. Tomba della caccia e pesca.
Tuffatore.
Paestum. Tomba del Tuffatore.
                                                                            






















Tegenwoordig is Paestum bekend om de buffelkaas, de Mozzarella di Bufala, die beter heet te zijn en duurder is dan de gelijknamige die van koemelk gemaakt wordt. Een bezoek aan de plaats is niet compleet zonder dat je de buffels bezichtigd hebt die zich verkoelen in hun waterkuilen, een exotische verschijning in dit Europese land.


(Foto door de auteur)
                   
Terwijl we over de schatten van Paestum droomden, zijn we met de trein al weer een eind verder, maar voorlopig nog in Campania. Tussen Agripoli en Sapri snijdt het spoor twee maal een uitbochting van de kust af.  Vandaar gaat het langs de zee verder tot Paola. Pas vanaf het Isola di Dino zijn we in Calabrië. Nee, geen sauriërs daar, tenzij we de mening delen dat vogels eigenlijk dino’s zijn. De naam van het eiland schijnt eraan te herinneren dat er ooit een Griekse, aan Aphrodite gewijde, tempel stond.

Paola.

Het is maar een klein plaatsje, met zijn ruim 15 duizend inwoners, maar het ontleent roem aan een plaatselijke heilige: San Francesco da Paola (1416 - 1507). Klinkt zijn naam niet bekend? Ach ja, de kerk die tegelijk het Pantheon en de zuilenrijen van het Pietersplein nabootst, en in Napels het Piazza del Plebiscito begrenst, tegenover het Koninklijk Paleis, is aan hem gewijd. Ook in Rome heeft hij een kerk, de San Francesco di Paola ai Monti. Francesco’s ouders waren bewonderaars van Franciscus van Assisi en dat ze hun zoon naar hem vernoemden is dus geen verrassing. Ernstiger was dat zij meenden dat hun heilige ervoor gezorgd had dat ze op hun enigszins gevorderde leeftijd nog het kind kregen waarom zij gebeden hadden. De lezer snapt al: de jongen kan dus nauwelijks een kans op een seculier leven gekregen hebben. Toen hij als kind een oogletsel opliep, beloofden zijn vader en moeder bovendien dat hij, indien genezen, voor een jaar in het Franciscanenklooster zou intreden. Daar was het hem mogelijk niet streng genoeg, want toen het jaar om was, ging hij op pelgrimage om zijn ware roeping te leren kennen en daarna verkoos hij een kluizenaarsbestaan in de buurt van zijn geboorteplaats. Met de aanhangers die zich bij hem meldden, stichtte hij er de orde van de Minimi; mijns inziens een toespeling op en superlatief van de Fratres Minores,  de Minderbroeders van Franciscus van Assisi.

Paola weet hem te eren. De barokke gevel van de aan hem toegewijde kerk draagt zijn beeltenis, evenals de poort op het Piazza del Popolo. De monumentale fontein ‘dei Sette Canali’ draagt boven ieder tappunt een grote afbeelding van hem. Helaas heb ik de bouwjaren van de kerk en de gevel niet kunnen vinden. Het gebouw zelf heeft een mooie, stevige gotische stijl; het front is zeker geen vroege barok. Naast de hoofdkerk, achter een bijna futuristische poort, staat een modern gebouw waarin kerkbanken in halve cirkels gerangschikt zijn om een klein altaar. De ruimte is licht door veel dakramen en verlucht met modern gebrandschilderd glas en lijkt eerder op een aula dan op een kerk. Kloosterafdelingen omlijsten het kerkplein dat aan één kant begrensd wordt door een ravijn. Alles bij elkaar een indrukwekkend monument.

Gelukkig wonen er ook gewoon mensen in Paola. Het al genoemde Piazza heeft een kleine doch stoere fontein; en de zee is overal vlakbij. Het strand bestaat uit grijs grind, en een streepje zand langs de waterlijn. Met een beetje vlees op de billen kun je er comfortabel zitten en je verheugen in het blauwe uitzicht op het Westen. Het heeft allemaal niet de pretentie van een grote badplaats, en dat maakt het wel zo gezellig. Getuige foto’s op Tripadvisor komen er fantastische zonsondergangen voor. Bij opgeruimde hemel lijkt het een pracht plaats om de groene flits te zien op het moment dat de zon in de zee zinkt. Door de straalbuiging in de atmosfeer gaat het groene en blauwe deel van het zonlicht net iets later onder dan de geel-rode fractie. Daardoor lijkt het of er even een groene lichtbron op de horizon rust voor de zon helemaal verdwenen is. Het verschijnsel is onafhankelijk van de hoogte waarop je je bevindt, en je kunt dus om het waar te nemen even goed uit het raam van je hotel kijken als vanaf het strand of staande aan de Lungomare.

Aan andere kerken heeft het plaatsje geen gebrek. Behalve de genoemde zijn er zeker nog zeven. Geen ervan vond ik architectonisch of decoratief erg interessant, of het moet de San Giacomo Minore zijn, die door zijn smalte een zekere intimiteit paart aan een overzichtelijke indeling van de ruimte.

Vandaag heb ik het plaatsje verkend, zodat ik me er een beetje thuis voel. Morgen maar eens met de trein naar Cosenza, slechts 20 à 25 minuten landinwaarts. Ik ben benieuwd of dat de tandradbaan is waarover ik in ander verband las. De steilte van het traject zal ‘m niet zitten in de hoogte van Cosenza zelf - dat ligt op 238 m - maar in de pas van 900 m hoog die eerst overwonnen moet worden.

Cosenza.

Wat een prachtig stadje! Toegegeven dat het aanzienlijk vervallen is, maar mede daaraan ontleent het zijn charme. Slechts enkele gebouwen zijn recentelijk bijgewerkt en in de verf gezet. Verreweg de meeste zijn afgebrokkeld, afgebladderd en verkleurd naar de meest schilderachtige tinten en effecten. Echt, u moet nu eerst even naar een site van Tripadvisor gaan om de 185 foto’s te zien die bijna allemaal door prima fotografen daarop gezet zijn. Voor alle zekerheid zet ik de web-adressen in de voetnoot.

1. Tripadvisor.com/Tourism-g187776-Cosenza_Province_of_Cosenza_Calabria-Vacations-html.
of: Tripadvisor.nl/Attractions-g187776-Activities-Cosenza_Province_of_Cosenza_Calabria-html.
en kies dan: Centro Storico.

Gezien? Is het niet prachtig? Ik gun de inwoners graag de fondsen om alles van verder verval te behoeden, maar dan hebben we nu tenminste het voorrecht gehad het in deze staat te zien.

Na deze onderdompeling zal het niet meevallen uw aandacht gevangen te houden bij een paar monumenten. Ik probeer het. Ten eerste is daar dan de kathedraal. U bent de kloeke voorkant bij de foto’s al tegengekomen. De marmerblokjes van de bekleding variëren in kleur van wit of grijs tot lichte, gebrande siena, en geven een levendigheid wat aan elegantie gemist wordt. De drie portalen en de roosvensters spreken ondubbelzinnig gotische taal, maar ik vermoed dat de opzet oorspronkelijk Romaans was, in overeenstemming met het torso van het interieur.

Binnen zijn de zuiver Romaanse arcaden tot en met de vensters van de lichtbeuk overwegend wit. Ze steken daardoor tamelijk kaal af bij de andere afdelingen. De gotische viering en het koor hebben een licht warm tintje, en als je de hoek omslaat straalt de barok je in de dwarsschepen tegemoet. De omslag van Romaans naar Gotiek had plaats tijdens de bouw (1184 - 1222) en daardoor is het interieur wat heterogeen gebleven, ook al zijn de spitsjes van de gotische bogen nog zo klein. Het koor heeft een originele galerij van heiligen in ondiepe nisjes, mogelijk een evocatie van de Byzantijnse mozaïeken op dezelfde plaats. Loop nog eens buitenom de kerk en merk op hoe mooi de, ook gotische, vensters in de buitenmuur gemetseld zijn.

Nog twee kerken zijn de moeite van een bezoek waard, de San Domenico, van verre zichtbaar door het Renaissance koepeltje, en de - daar is hij weer - San Francesco da Paola, respectievelijk uit de 15de en de 16de eeuw. Behalve het koepeltje is er van de San Domenico van de buitenkant weinig te zien. Zelfs de façade van de hoofdingang ligt verscholen aan een pleintje dat nog net iets smaller is dan de gevel; links huizen, rechts het klooster. Het bijzonder mooi gesneden  roosvenster, de enorm hoge, gebeeldhouwde, houten deuren in een spitsboog, en de verdere decoratie komen in deze vatting des te beter uit. Als het onderste stuk van de deuren openstaat, ga je een witte ruimte binnen die, lijkt me, uit de renaissance stamt. Latere barokke decoraties, met name het altaar en omgeving, hebben het wellicht net iets te druk gemaakt, maar dat is een kwestie van smaak. De Heer zij geloofd met rijke decoratie; zo was nu eenmaal het motto van de barok. 
Er zijn trouwens ook enkele zeer sobere kapellen, in Romaanse tot gotische stijl, waarvan ik niet kan ontdekken of ze een crypte vormen of in het klooster liggen.

De San Francesco da Paola is te herkennen aan het bescheiden torentje links van het eenvoudige front. Mocht dit zover in overeenstemming zijn met de behoefte aan armoede van de heilige, als je binnengaat wordt je overstelpt door overmatige barok. Goed, die zal wel ter ere van God zijn, en niet van de patroon van de kerk, maar raar is het toch.

Cosenza is veel meer waard dan één dag. Ik ga er zeker nog een keer heen. Er zijn paleizen te bekijken, of het gewezen Franciscanenklooster uit de 13de eeuw. Zou dáár de 13-jarige Francesco uit Paola voor een jaar ingetreden zijn? Tegenwoordig is het een museum; de kloostergemeenschap is verhuisd. Het castello is te bezichtigen. Oorspronkelijk een schepping van de Noormannen-koningen, werd het in 1184 zwaar beschadigd door een aardbeving en door Friedrich II von Hohenstaufen weer opgebouwd. Twee (families van) verwoede kastelenbouwers! Wat brengt iemand tot zo’n liefhebberij? Er lijkt een sterk defensieve mentaliteit uit te spreken; maar je kunt er ook een hoop krijgsvolk en wapentuig in herbergen om het ter plaatse ad libitum te kunnen inzetten. Het heeft dus, denk ik, meer met zekerstellen van macht te maken dan met verdediging. 
En dan zijn er hier mooie gelegenheden om het Sila-gebergte beter te leren kennen, o.a. met de bus, of met een historische trein naar Camigliatello. La Sila, zoals het locaal genoemd wordt, heeft pieken en dalen, maar is in essentie een golvende hoogvlakte rond zo’n 1200 m. Hoog genoeg voor sneeuw en ijs in het donkere jaargetijde, en er wordt dan ook wintersport bedreven. Een indruk van het gebergte krijg je ook als je met de trein naar Catanzaro reist, een rit van een uur of twee met overstap in Lamezia Terme.


Catanzaro.

Waarom mijn Trottergids Catanzaro wel in één adem noemt met Cosenza, maar er verder over zwijgt, is me niet duidelijk. Misschien te grootsteeds? Inderdaad is er een groot contrast tussen de twee plaatsen. Catanzaro heeft weliswaar ook zijn oude wijken met smalle straatjes, maar ik heb de indruk dat die langzaam opgegeten worden door de vooruitgang. De modernere delen tonen bredere en rechtere straten, en de meeste huizen zitten er goed in de verf. Vergeleken met Cosenza straalt de welvaart er vanaf. Catanzaro is dan ook de hoofdstad van Calabrië, en heeft als zodanig Reggio van de troon gestoten. De plannen zijn om er, samen met een aantal aangrenzende gemeenten, een metropool van te maken.

Oorspronkelijk is de stad beperkt tot een langwerpig plateau tussen twee dalen. Dat biedt schitterende uitzichten, maar ook een uitdaging voor de bereikbaarheid. Hoe men dat oplost is al ruimschoots zichtbaar. Een eeuwig lang viaduct verbindt de stad, over het dal heen, met een ander hooggelegen deel. Gelijksoortige luchtwegen, zelfs een rotonde, overwinnen andere valleien. Het is duidelijk dat de stad expandeert en dat daar geld mee verdiend wordt.

Kerken zijn er in velerlei gedaantes. Wat vind je van zo’n verweerd kleinood als de Sant’Omobono? In de Santa Maria di Porto Salvo liet de bouwer met moderne middelen oude bouwvormen herleven. Zijn de muurschilderingen daar wat onze tijd aan devotie te bieden heeft, of zijn ze toch een beetje kinderachtig? Voor overzichtelijke barok kun je terecht in de Chiesa di Santa Maria Assunta. Ook daar zijn enkele van de gewelfschilderingen van recentere datum, maar wel meer aansluitend aan de traditie. Houd je meer van rijke, barokke versieringen, ga dan het altaar in de Chiesa del Rosario bekijken. Interessant vond ik ook de kathedraal Santa Maria Assunta (niet te verwarren met de gelijknamige Chiesa), die in de tweede wereldoorlog aan een bombardement bezweek, en jaren later in mooie Renaissance stijl weer opgebouwd werd. Wat ik vind van de gele kleur van het interieur en van de muurschilderingen die op oude voorbeelden geïnspireerd zijn - de annunciatie in twee figuren hoog links en rechts van de ‘triomfboog’ of de ten hemel stijgende Maria gecopiëerd naar die van Titiaan in de Frari-kerk van Venetië - wil ik niet zeggen voordat ik ze, misschien ooit, zonder tussenkomst van een camera gezien heb.

De stad heeft een universiteit die de naam ‘Magna Grecia’ (Italiaanse spelling) draagt. Een nogal pretentieuze titel, want met ‘Groot Griekenland’ wordt gemeenlijk het geheel van Griekse koloniën bedoeld die in de Oudheid in Italië gevestigd waren. Waarom juist Catanzaro die oude wereld zou vertegenwoordigen is niet duidelijk, temeer omdat het zeer onzeker is of de plaats zelf een Grieks verleden heeft.  Het tekent echter de ambitie van de stad en van de onderwijsinstelling.

Langs de kusten...

Ik heb, zoals ik je misschien al eens verteld heb, een hekel aan verkassen tijdens mijn vakantie. Het onderbreekt de droom van het vrije reizen zonder bekommernis om eten en slapen. Hier in Calabria zijn de verbindingslijnen lang, de spoorwegen lopen bijna allemaal langs de kust en dwars oversteken kan bijna nergens. Je kunt al die mooie en interessante plaatsen dus alleen in serie bezoeken. Dus zal ik eraan moeten geloven: ik sla mijn tenten voorlopig op in Catanzaro. Vandaaruit kan ik de zuidelijke kusten goed bereizen, van pakweg Sibari aan de Ionische zee tot aan Locri en Gerace, die in de richting naar Reggio liggen. Ik kan zelfs van hieruit via Lamezia oversteken naar de Tyrrheense kust en op die manier naar Reggio reizen.

Om min of meer dezelfde reden ga ik van mijn bezoekjes aan al die leuke plaatsen niet in volgorde verslag doen. Dan wordt dit relaas net een reisgids, en daarvan bestaan er al genoeg. De stadjes zijn ook niet allemaal de moeite waard.
Neem nou Sibari, in de oudheid een Griekse kolonie: Sybaris, misschien al stammend uit de 8ste eeuw vC. De stad stond bekend als rijk en losbandig. Er woonden aanvankelijk Achaeërs en Doriërs. Liefhebbers van oude geschiedenis weten al dat de Grieken niet één volk waren. Alleen onder zware dreiging wilden ze wel eens samen optrekken, en in Delphi behielden ze de onderlinge vrede, maar verder stonden Sparta, Athene, Thebe en Korinthe elkaar geregeld naar het leven. En de Achaeërs die Mycene stichtten waren het eerst gekomen; zij waren een superspartaans volkje! Al in de 8ste eeuw vC hadden ze zich ook in Sybaris gevestigd. In de 7de eeuw verdreven ze daar de Doriërs, toch ook geen lieve jongens, die er intussen ook  woonden. We zijn die vluchtelingen deze week al tegengekomen in Paestum! Zij voeren helemaal om de Calabrische kust en waarschijnlijk door de Straat van Messina, die in die tijd bekend stond als het levensgevaarlijke kanaal van Scylla en Charybdis - of om Sicilië heen - om zich tenslotte neer te laten in Campania, op de plaats die zij Poseidonia noemden. Met die geroeide en bij gunstige wind zeilende scheepjes een lange en riskante tocht, waarvoor je gerust Poseidon wel mag bedanken als je het er levend afbrengt.

Heden de dag is er van de glorie van Sybaris niets meer te zien dan een paar moderne opgravingen, Die van Kroton (nu Crotone) kwamen en verwoestten de stad, ergens in de 4de eeuw vC. Tot op de grond. En over Kroton gesproken, de stad waar ooit Pythagoras zijn beroemde school had, ook daar kun je hoogstens een soort bedevaart naar de herinnering doen en wat moet je ermee. De geheimen van de leer van de grote goeroe zijn verloren gegaan, behalve voor zover Jamblichus en Porphyrius er acht eeuwen later over schreven of Plato er de echo’s van verried. Die plaats sla ik voor een hedendaags bezoek dus ook maar over. Hoewel, een eindje landinwaarts, op de rotsen, ligt het plaatsje Santa Severina, dat zeker wél de moeite waard is.

Weet je wat, ik ga in alle plaatsen op zoek naar resten of overlevende bouwsels van de oudste beschavingen na de Romeinen: de Byzantijnen en de Noormannen, en daar doe ik verslag van. 


Naar mijn smaak het allermooiste in de categorie Byzantium vind je in Santa Severina (boven Crotone): de doopkapel bij de kathedraal, uit de 8ste à 9de eeuw. Op acht gepolijste zwarte zuilen rust een gemetseld, rond gewelfje. Elk van de zuilen steunt via een platte steen tegen de buitenwand, die rondom loopt met drie (van oorspronkelijk vier?) armen. Van de totale beschildering zijn slechts enkele restjes over. In de intacte toestand moet deze kleine ruimte een heel andere indruk gemaakt hebben, maar misschien is het voor het lekenoog mooier zoals het is, nu je het razend knappe metselwerk steen voor steen kunt volgen.

Santa Severina. Battistero, grondplan en zijaanzicht.

De kleine schaal en de centrale, schrijn-achtige bouwstijl is typerend voor de Byzantijnse religieuze architectuur, en voor die van veel orthodoxe christelijke kerken uit het Oosten. Dat idee vind je ook gerealiseerd in de vierkante kerkjes in Stilo en Rossano. In de laatstgenoemde plaats, in het Noordoosten van de Sila, is dat het Oratorio di San Marco, dat stamt uit de 10de en 11de eeuw.  Vijf koepeltjes markeren het oorspronkelijke bouwplan in de vorm van een Grieks kruis. Drie apsiden sluiten het aan de Oostkant af. De verlenging aan de Westkant is van later datum (15de eeuw). Van de oorspronkelijke aankleding is niets of weinig over. Misschien is de altaarsteen, die op vier ijzeren staven rust, origineel. Verder is het tegenwoordig als kerk ingericht en gedeeltelijk witgekalkt. Het kerkje van dezelfde soort in Stilo, een heel stuk verder westwaarts, is in betere staat. Daar zijn nog heel wat muurschilderingen behouden - zij het niet genoeg om de oorspronkelijke sfeer te voelen. Het gebouwtje wordt daar goed onderhouden: alle metselwerk is tamelijk vers gevoegd en gereinigd, zodat je de mooie ingelegde figuren, op allerlei plekken, goed kunt zien. 

Stilo. La Cattolica. vooraanzicht en grondplan.

Naast het centrale bouwplan is de langwerpige basilica een oervorm van de christelijke kerken. De Griekse naam: koningszaal, suggereert dat ook de basiliek uit het Oosten afkomstig is. In de westelijke streken werd hij dominant, hoewel af en toe centraal ontworpen bouwwerken opdoken. In Ravenna is de San Vitale een mooi voorbeeld, en tijdens de Renaissance werd de centrale bouw op filosofische gronden een ideaal van de architecten (maar meestal niet van hun opdrachtgevers, die belangrijker vonden dat je in een basiliek meer gelovigen kwijt kon). De Noormannen in Frankrijk namen hun versie van de basiliek mee naar Zuid-Italië. Doordat de Byzantijnen ook basilieken bouwden is het wel eens moeilijk te bepalen of een oude kerk Byzantijns of Normandisch van oorsprong is. Exemplarisch is het kerkje van Santa Filomena (in de 12de eeuw voltooid) in Santa Severina, waarvan de toelichting zegt dat het l’anima bizantina paart aan il corpo normanno. Wat daar precies mee bedoeld wordt ontgaat me, maar ook de kloosterkerk van San Giovanni Theristìs wordt qua stijl Bizantino-Normanno genoemd. Deze kerk werd gebouwd in de vorm van een Grieks kruis, en neergezet op gezag van de Noormannenkoning Roger II ! Zij heeft een bijzondere, cylindrische, koepel met slanke zuiltjes rondom, precies zoals de Santa Filomena! 
Het kerkje Santa Panaghia in Rossano, stamt uit dezelfde tijd, maar heeft de vorm van een basilica. Op enkele minieme restjes van fresco’s na, is het interieur leeg en netjes witgekalkt, Een mooie icoon van de apostel Paulus hangt ingelijst aan de muur De architectuur van de hoge ramen en andere pedimenten zijn duidelijk zichtbaar gehouden. In vorm en structuur verschilt het niet van de grote, laat-Romeinse  basilieken in Ravenna, behalve dan dat het veel kleiner is en geen zijbeuken en arcaden heeft..
Een stukje buiten de stad ligt het Monastero Santa Maria del Patire uit het einde van de 11de eeuw, een klein basiliekje in Byzantijnse stijl. De kerk is goed onderhouden en in gebruik. Bijzonder zijn de vloermozaïeken binnen, met fabeldieren zoals een eenhoorn, en een soort centaur die op een knuppel blaast. Buiten valt mooi inlegwerk met zwarte lavasteen (van de Etna?) op in de drie apsiden en boven de zijdeur.

2. Die mozaïeken: Zouden deze of dergelijke tot inspiratie gediend kunnen hebben voor de Griekse monnik en kunstenaar Pantaleone die 1163 - 1165 de vloeren van de basiliek van Ótranto ontwierp en legde? Zie 'Het Salentijnse Schiereiland' op dit blog.

Echte, onversneden Noormannenkerken kun je nog zien in Roccella Ionica, Tropea en Gerace. De eerstgenoemde betreft vergane glorie. Ooit was het de grootste kerk van dit type in de regio. Nu staat er slechts een indrukwekkende ruïne van het schip en los daarvan de drie apsiden. Die van Tropea, daarentegen, is redelijk intact, en in gebruik als co-kathedraal. Het sobere interieur en de spaarzame versieringen aan de buitenmuren laten je veel van de oorspronkelijke toestand voelen. Tropea ligt aan de kust van de Tyrrheense Zee. Met Gerace zijn we weer terug aan de kant van de Ionische Zee. Het aan de kust gelegen Locri was als het Griekse Lokroi een machtige stad. Pas tegen het eind van het Romeinse keizerrijk begon het te vervallen, en zochten de inwoners veiligheid hogerop waar ze Gerace stichtten. Het oorspronkelijke Lokroi werd tenslotte door de Saracenen verwoest. Daar is dus alleen in het museum nog wat van te zien. Maar  Gerace is een bezoek zeker waard, alleen al vanwege die Normandische kerk. Van buiten ziet hij er nogal onbehouwen uit. Twee grote apsiden met enige tussenruimte naast elkaar. In de rechter daarvan bevindt zich de toegangsdeur, een hoogst ongewone constructie, die vast niet de originele is. Erachter ligt de Crypte; de eigenlijke kerk bevindt zich een verdieping hoger aan dezelfde apsis. De arcaden daarboven worden gedragen door in het midden één keer een stel zware vierkante pilaren en verder door cilindrische zuiltjes van velerlei vorm en materiaal. Sommige zijn op doorsnee nog smaller dan de onderkanten van de naar boven breder uitlopende kapitelen. Die laatste worden weer overtroffen door ieder een zwaar blok dat de eigenlijke boog draagt. Dat lijkt op de constructie die je ook in Ravenna tegenkomt. Alleen ogen zeker een aantal zuiltjes hier wel erg dun, en soms nog gebarsten ook. Ik vertrouw erop dat de stabiliteit van het gebouw regelmatig getoetst is. Bovendien valt te bedenken dat het al vele aardbevingen, waaronder zeker twee zware, overleefd heeft. Het interieur is ook hier sober van aankleding en prachtig van sfeer.
Gerace, Noormannenkerk.
De twee apsiden met de toegang tot de Crypte.
De Crypte toont heel wat solider met zijn lage kruisgewelven. Een gedeelte ervan is ingericht als kapel in de vorm van een tunnel en een heel bijzondere aankleding, de Capella d’Istria uit de 18de eeuw, op de plek waar ooit, lang voor de stichting van de kerk, een kluizenaar gewoond had.

Hopelijk heb je, in de diverse plaatsen, ook genoten van de uitzichten. De hoge ligging van vele ervan getuigt van de woelige geschiedenis. Dat doen ook de vestingen, waarvan bijna ieder plaats er wel een heeft. Veelal zijn ze ontworpen door de Noormannen en later onder de regering van Friedrich II von Hohenstaufen al of niet hersteld of uitgebreid. Ik reis nu door naar mijn laatste pleisterplaats van deze vakantie: Reggio.

Reggio Calabria.

Het Romeinse Rhegium, ook al begonnen als een Griekse kolonie, maar door verwoesting en aardbevingen is daar weinig meer van te zien, behalve in het geweldige Archeologisch Museum dat alle tijdvakken omarmt. De jongste zware terremoto, in 1908, stortte de hele stad in puin, en wat de beving zelf nog naliet, voltooide de erop volgende tsunami. Sinds de kernramp in Japan weet iedereen hier wat een tsunami is. In de ‘Grondslagen der Algemene Geologie’ van B.G. Escher, dat in de jaren ‘50 ons leerboek was heette het nog tsoenami, en eigenlijk lijkt me dat de betere spelling.

Na 1908 werd de stad geheel nieuw opgebouwd volgens een modern plan van lange, rechte evenwijdige straten, in tenminste twee bundels die met elkaar een hoek maken. Jugendstil was daarbij sterk favoriet, In Italië wordt Art Nouveau veelal aangeduid als Arte Nuova of met het onverwachte Stile Liberty, een naam die teruggaat op een invloedrijke winkel in London, gesticht door Arthur Liberty. Als je er van houdt, haal dan vooral je hart op, met het risico dat het op de lange duur teveel ontkenning van de harde, onder andere oorlogszuchtige,  wereld van de vroege 20ste eeuw uitdraagt.

De nieuwgebouwde kathedraal is vooral geïnspireerd door de Romaanse stijl, maar dan in een grote vorm, beïnvloed door latere bouwmanieren. De arcaden en de beuken zijn zo wijd als in een Renaissance-kerk, en voorzien van colonettes die de dakstoel dragen. Twee of drie transepten (binnen de muren) versterken de ruimtewerking. In de Romaanse stijl houd ik erg van de lange series van kleine boogjes die de galerijen en de voorgevels versieren (en vaak, heel mooi, bovenaan de buitenkant van de apsis). Hier zijn ze toegepast in de gehele lichtbeuk. Zoals in de latere gotiek de galerijen en de triforia naar buiten doorgebroken en van glazen ramen voorzien werden, zo lijken deze bovenlichten op beglaasde triforia. Bij mij ‘werkt’ het in ieder geval.

Als ik hier nog eens terugkom - je kunt natuurlijk nog blijven, goede lezer, en er nog een paar weken aan vast plakken - ga ik Reggio naar de zeekant exploreren. Je kunt hiervandaan in 20 minuten naar Messina in Sicilië varen, waarna de hele  Oostkust voor je openligt. Of misschien eindelijk eens de Eolische of Liparische eilanden bezoeken, waar Stromboli nog steeds zijn vurige adem uitstoot, en de wereld vooral gebouwd is op gestolde lava. Go as you please, ik bewaar dit alles voor later.

(Koenraad Kortmulder, 26 Aug 2020).