|
Jaap Dubbeldam
(foto Herman Berkhoudt) |
Jaap's vader groeide op als boerenzoon in Barendrecht, tóen nog een klein dorp in de omgeving van Rotterdam. Ambitie om zíjn vader in het boerenbedrijf op te volgen had hij echter niet. Toen hij, 18 jaar oud, moest opkomen voor militaire dienst, zette hij de schoffel in de schuur en zei: "die pak ik nooit weer op." Op eigen kracht bouwde hij zich een bestaan op in de stad. Iets van die eigenzinnigheid stak ook in Jaap. Na zijn eindexamen gymnasium besloot hij in Leiden biologie te gaan studeren. Nauwelijks was dat voornemen doorgedrongen tot de gereformeerde kerkgemeente waartoe de familie behoorde, of er stonden twee ouderlingen bij hem op de stoep om hem tot andere gedachten te brengen. Wat die zware delegatie wél voor hem gedacht had, weet ik niet. Misschien eerder een theologische studie. God tegen Darwin, een schijnbaar onontkoombaar dilemma. Jaap zal hen, net als later, kalm, bedachtzaam en vriendelijk te woord gestaan hebben. Zijn beslissing om veldbioloog te worden stond voor hem allang vast. Een docent op school - niet de biologieleraar - had hem enthousiast gemaakt voor de natuur. Die man kon zó pakkend vertellen over zijn vacanties buiten, dat Jaap en een medescholier hem gevraagd hadden of ze een keer mee mochten. Dat leidde tot een aantal dag-excursies die een diepe indruk op de jongens maakten.
Over Jaap's studententijd kan ik niet veel vertellen. Weliswaar zaten we in aan elkaar grenzende jaren. We hadden een jaar lang vele colleges samen, en practica in in elkaar overlopende zalen. Bovendien bestond zijn jaar uit slechts een mens of 16 - we tellen de vroege jaren '50! - zodat je al gauw wist wie iedereen was, maar dat leidde allemaal niet tot een speciale vriendschap. Zijn kalme manier van doen had daar waarschijnlijk wel mee te maken; misschien vond hij mij wel luidruchtig; en ik vrees dat ik van mijn kant meer met de katholieke jongens omging. (Moet ik nogmaals naar het tijdvak verwijzen?)
Was zijn intentie om veldbioloog te worden vervuld, dan waren onze contacten mogelijk intensiever geworden. Bij de ethologie-afdeling deed hij als candidaat een onderwerp aan sterns, op De Beer - toen een beroemd natuurmonument. Daar kreeg hij grote bewondering voor zijn supervisor Jan van Iersel. "Als die op bezoek kwam en je samen naar die nestelende vogels zat te kijken, dan zag hij in een half uur meer dan wij in drie weken," zei hij daar later over.
Na zijn doctoraal-examen werd hij, samen met Jan Osse, uitverkoren om Kaatje Schijfsma op te volgen. Gedurende vele jaren had zij het practicum zoölogische anatomie geleid. Geen gering karwei en een zwaar onderdeel van de pre-candidaatsstudie. Twee jaar lang kregen de studenten daar twee middagen per week les in het snijden van vissen en kikkers tot ratten en apen en het tekenen en duiden van wat je zag aan de hand van dikke boeken. Haar handtekening van goedkeuring woog duchtig mee voor je candidaatsexamen. Nu ging ze met pensioen en droeg haar taken over aan "twee lange jongens" zoals zij hen noemde in haar afscheidsspeech.
Het practicum dat Jaap en Jan ontwikkelden omhelsde embryologie en volwassen bouw van dieren, van Protozoën en alle groepen van Ongewervelden tot en met de Vertebraten. Over Jaap's rol schreef Jan recentelijk: "zo betrouwbaar als een Lips brandkast en ... zeer clever."
Het practicum viel onder verantwoordelijkheid van de afdeling functionele diermorfologie, waar beide 'lange jongens' ook met succes een doctoraal-onderwerp bewerkt hadden. Geheel onverwacht kwam het dus niet dat Piet Dullemeijer, hoofd van die afdeling aan Jaap vroeg of hij zich wilde gaan verdiepen in de bouw van de hersenen van vogels en daarop te promoveren. Zijn acceptatie betekende wel het einde van Jaap's dromen over veldwerk. Morfologie en anatomie zijn echte laboratoriumvakken.
Ik herinner me een stafcolloquium waarin Jaap uitlegde wat er zoal kan gebeuren met de globale bouw van vogelhersenen als de tamelijk rechte ruimte die de schedel ervoor biedt - zoals bij bijvoorbeeld een kraai - in de loop van de evolutie sterk gekromd raakt, zoals bijvoorbeeld bij papegaaien. De relatieve ligging en wellicht de afmetingen van de verschillende hersengebieden moesten zich aan die verandering aanpassen.
Tot dan toe hadden de Leidse morfologen zich vooral bezig gehouden met de architectuur van botten en spieren. Hersenen waren een nieuw element voor hun studies, maar wel een belangrijk element, omdat ze van minstens even groot belang waren voor het functioneren van het organisme als de mechanische delen. Om zich vertrouwd te maken met de structuren van hersenen werkte Jaap enige tijd bij Professor W.J.C. Verhaart op de zeer geavanceerde afdeling Neuroanatomie van de Leidse Medische faculteit. Daarna volgden jaren van intensief en toegewijd werk waarop hij in 1968 promoveerde met als proefschrift: "On the shape and the structure of the brainstem in some species of birds."
Daarna liet het onderwerp hersenen van vogels hem niet meer los. Zo werkte hij in 1970-'71 een jaar bij Harvey Karten op het MIT in Cambridge (Mass). Daar kwam een levenslange samenwerking uit voort. Om zijn inzicht in het functioneren van de hersenen te verbreden zocht hij ook contacten met andere zoölogische disciplinen, met name de ethologie. Misschien scheen daar toch nog een beetje nostalgie naar het veldwerk in door.
|
Jaap Dubbeldam
(foto Herman Berkhoudt) |
In de latere decennia van zijn carrière nam Jaap naast zijn wetenschappelijke werk steeds zwaardere bestuurstaken op zich. Lang voordat hij zelf afdelingshoofd en hoogleraar werd was hij al de onmisbare rechterhand van Piet Dullemeijer. Hij vervulde ook het voorzitterschap van de subfaculteit biologie - integer en met toewijding en wijsheid zoals hij alles deed. Zijn positie maakte dat ik hem vaker opzocht, maar zorgde ook voor enige vermijding mijnerzijds. Aan de positieve kant bijvoorbeeld besloten we samen om in 1992 Brian C. Goodwin uit te nodigen voor de Van der Klaauw Leerstoel en hielp ik hem bij de organisatie van het symposium dat Brian voorstelde te houden en bij de redactie van de bundel die daaruit voortkwam (1). Daarbij kwam ik onder de indruk van de zorgvuldigheid en wijsheid waarmee Jaap zo'n karwei benaderde, alsmede, zoals Brian het uitdrukte, "with so much grace."
Aan mijn debetzijde staat dat ik in de jaren '90 contacten met bestuurderen, wijze of onwijze, een beetje vermeed. Zelf zonder ambitie voor die werkkring besefte ik wel dat bestuurderen in die tijd een grote macht verkregen over wat je als onderzoeker mocht doen, ook al behoorde je niet tot hun afdeling.
Voor veel feitelijkheden in de vorige alinea's heb ik geleund op wat Kees Barel, Jan Osse en Gart Zweers over Jaap opgeschreven hebben (2). De eigenlijke Jaap leerde ik pas beter kennen toen we beiden, ongeveer tegelijkertijd, gepensioneerd werden. We huisden toen allebei in de gebouwen die vroeger van de sterrewacht waren en een flink aantal jaren deelden we zelfs een kamer. We hielden ons niet aan kantoortijden, maar bijna iedere dag zagen we elkaar. Jaap vertelde dan over zijn jeugd en over zijn ervaringen als onderzoeker en als bestuurder. Het meeste van wat in de eerste alinea van dit verslag vermeld staat heb ik toen van hemzelf gehoord. Hij sprak er zijn spijt over uit dat hij nooit actief aan muziek of kunst gedaan had en bekende zich jaloers op degenen die zo'n afleiding of uitlaatklep wél ontwikkeld hadden. Het ontbrak hem niet aan liefde voor de muziek. Samen met Marry was hij vaak bij concerten te zien. Vooral van opera was hij een groot liefhebber, een voorkeur die misschien ook iets zegt over zijn gefrustreerde behoefte om emoties te uiten. Tot op hoge leeftijd en toen Parkinson hem al aanzienlijk minder mobiel maakte, gingen zij op buitenlandse operareizen, naar o.a. Verona, naar de drie Baltische staten en ik geloof ook naar Wenen, Budapest of daaromtrent. Onder zijn uiterlijke kalmte scheen vaak zijn vriendelijkheid en warmte maar ook wel boosheid door. Men zou zich kunnen afvragen inhoeverre zijn lichamelijke kwalen verband hielden met zijn ingehouden emoties. Het bracht hem in ieder geval niet af van wat hij als de juiste manier van handelen beschouwde.
We waren nieuwsgierig naar elkaar's specialiteit. Ik heb hem vele malen gevraagd naar wat er mogelijk in de hersenen van een dier gebeurde bij bepaalde gedragingen. Zijn kennis was enorm en hij kon die altijd, voor zover die niet in zijn hoofd zat, direct in de boekenkast of in zijn kaartsysteem vinden. Hij gaf al enige jaren HOVO-cursussen (3) en stelde voor het een keer samen te doen over hersenen én gedrag. Om de geijkte onderwerpen te vervangen door iets nieuws, kozen we aan de gedragskant voor tederheid, spel, afbeelding en kunst, en de hedonische en agonische modi. Jaap's navorsingen in de literatuur over het eerstgenoemde leidde daarna tot een gezamenlijke publicatie (4).
Met veel plezier sprak hij over zijn vroege ervaringen met veldwerk. Later was hij ook eens met een duinwachter op pad gegaan om wat meeuwen te verzamelen voor onderzoek. Met bewondering schetste hij hoe die man met het geweer vanaf de heup een aantal aanstormende kokmeeuwen uit de lucht schoot. Samen met Marry maakte hij eens een bootreis toen hij al erg slecht ter been was. De man bij de loopplank pikte Jaap eruit en liet hem als eerste in zijn eigen tempo naar boven klimmen. De kwinkslagen in de wachtende rij ontgingen hem niet - "nou, als dat de kapitein is ga ik niet mee," en dergelijke - maar hij kon er voluit om lachen toen hij het vertelde. Ik had hem zo vaak ernstig gezien, dat het goed was te merken dat hij ook plezier kon hebben, en lachen om komische situaties. Daarbij schuwde hij de zelfspot niet.
Terwijl zijn ziekte geleidelijk en soms dramatisch zijn lichaam verzwakte, bleef zijn geest helder als altijd. Na iedere tegenvaller veerde hij weer op. Het bleef een genoegen met hem te praten. Tot het laatst was hij ook met wetenschappelijk werk bezig. Kort voor zijn overlijden publiceerde Animal Biology nog een baanbrekend artikel van hem (5)
Bij Jaap's begrafenis was het treffend om te merken hoe de toespraken van zijn jaargenoot, oud-collega en vriend Jan Osse en die van de vertegenwoordiger van de kerkeraad hetzelfde beeld schetsten: een intelligent man met tact, geduld, vriendelijkheid, bescheidenheid, een duidelijk doel en het talent om mensen bij elkaar te brengen.
(1) Dubbeldam, J.L , B.C. Goodwin & K. Kortmulder, 1993. Proceedings of the symposium: "Behaviour, Development and Evolution; in search of generative orders."
Acta Biotheor. 41 (4).
(2) Barel, C.D.N. 2014..
In litteris; Osse, J.W.M. 2014. Afscheidswoorden voor Professor Dr J.L. Dubbeldam; Zweers G.A. 2014. In memoriam Jacob Leendert Dubbeldam (1935-2014)
Mare 4 december 2014.
(3) Hoger Onderwijs Voor Ouderen.
(4) Dubbeldam, J.L. & K. Kortmulder 2009. "Teder"behaviour (tenderness) - an exploration into the neural pathways of mild touch perception in mammals and birds.
Anim. Biol. 59: 55-65.
(5) Dubbeldam, J.L. 2014. A reappraisal of the existence of an avian pyramidal tract, a review.
Anim. Biol. 64: 129-140.