We noemen het de Po-vlakte, hoewel het eigenlijk een rivierdal is. De rivier de
Po is echter zo groot en zo oud, dat hij de bodem praktisch horizontaal geslepen
heeft. Zelfs de Leidse Wouterenbrug zou er een opvallende verschijning zijn.
Nergens in Italië steken de kerktorens zo kek de hemel in als hier: ‘kijk, hier sta
ik; kijk, hier wonen wij; en dit is de onze!’ Je kunt de dorpen er van kilometers
afstand aan zien en herkennen.
In het midden van de Po-vlakte ligt de stad Mantua. De Italianen spellen
Mantova, net als Genova en Padova. Het is maar een provinciestadje. Van het
station vertrekken alleen boemeltreinen, richting Modena naar het Zuiden en
Noordwaarts naar Verona. Ook doorgaande treinen - ‘Er passeert een trein langs
perron 5; attentie, blijf achter de gele streep’ - komen er niet langs. Zijn allure
ontleent Mantua aan zijn geschiedenis als het rijk van de adellijke familie
Gónzaga. Wat zou er van de Italiaanse kunst en architectuur gekomen zijn
zonder de Medici, de d’Este, de Farnese en al die anderen? De Gonzaga
leverden geen pausen zoals de Medici en de Farnese, en geen koningen zoals de
d’Este, maar wel een heilige en 12 kardinalen. Twee van hun dochters werden
keizerinnen van het Heilige Roomse Rijk, en één Koningin van Polen, maar die
waren natuurlijk maar aangetrouwd. De Gonzaga speelden hun partijtje mee,
bedreven hun zonden van hoogmoed, en financierden met hun fabelachtige
rijkdommen mede de Italiaanse Renaissance en de Barok.
Hun wortels lagen in het dorpje Gonzaga, op enkele tientallen kilometers ten
Zuidoosten van Mantua. Nog geen 50 kilometer oostwaarts daarvan ligt het
plaatsje Este, waar de d’Este familie het eerst hun roem vestigde. Terwijl de
laatsten hertogdommen verwierven in Ferrara en Modena, bleef de macht van
de Gonzaga voornamelijk beperkt tot Mantua. (1328 - 1708). Ze leefden zich er
uit in de bouw van paleizen. Het oudste is het zogenaamde Domus Magna
(Grote Huis), tegenwoordig te zien vanaf Piazza Sordello. Een kolos met de
vorm van een hotel uit het Monopoly spel. De lange zijde wordt gesierd door
een loggia van 11 openingen, met daarboven 6 heel grote vensters, alles met
spitsbogen. Langs de dakrand is het afgewerkt met een lange rij ghibellijnse
kantelen. Daar zit een geschiedenis aan vast. Om de macht in Mantua te
veroveren op de rivaliserende familie Bonacolsi, verbonden de Gonzaga zich
met de Scaligeri van Verona, en werden om die te paaien van Welfisch
Ghibellijns. De twisten tussen de Welfen en Ghibellijnen, die gingen om de
macht aan de Paus of aan de Keizer, verdeelden Italië in de tijd van de
Middeleeuwen en Renaissance. Dante, bijvoorbeeld was een Welf. De Gonzaga
waren hierin dus opportunisten die hun jasje naar de wind hingen. Toen ze in
1328 hun rivalen overwonnen hadden, plantten ze de hun nu passende kantelen
op hun vernieuwde Domus.
Hun volgende project (1395 - 1406) was het Castello di San Giorgio, een heus
kasteel, met torens, hoge muren en uitvalspoorten. Het oogt als een kasteel uit
een kinderboek, maar het had echt militaire betekenis. Ze moeten zich bedreigd
gevoeld hebben in die tijd, al was het misschien maar door de burgerij. 50 jaar
later werd de militaire functie opgeheven. De toewijding aan Sint Joris zal wel
berust hebben op de heldhaftige strijd van de ridder Joris tegen de Draak. Wie
ze onder de Draak verstonden mag Joost weten.
logeren met hun voltallige hof- houdingen. Of dat ooit gebeurd is, weet ik niet, maar
waarschijnlijk was de faam ervan belangrijker dan het doel. Opschepperij met rijkdom en
bezittingen hoorde bij de adel.
Nog groter werd die faam doordat kamers van het complex beschilderd
werden door gerenommeerde kunstenaars als Corregio, Perugino en Pisanello.
Ze kunnen tegenwoordig, na restauraties, weer bezocht worden. De beroemdste
is de Camera degli Sposi - de kamer van Bruid en Bruidegom, die à trompe
l’oeil geschilderd werd door niemand minder dan Andrea Mantegna. Men
lijkt er door grote boogramen naar buiten te kijken, en over de rand van een
gefingeerde opening in het gewelf gluren spelende engeltjes naar beneden.
Het paleis dat mij het meest interesseerde, en waarvoor ik eigenlijk naar
Mantua kwam, is het Palazzo del Te, het jongste in de verzameling. Het is wat de
Romeinen een villa suburbana noemden; een plek om uit te gaan, buiten de stad
maar op eigen erf. Niet om er te blijven slapen, maar om de bloemen buiten te
zetten; een huis der lusten waarheen je soms ook intimi mee kon nemen. Nu én?
Is daar zoveel bijzonders aan? Maar intussen had de Italiaanse architectuur zich
ontwikkeld, van de klassieke concepten van Bramante en Brunelleschi naar de
stoutmoediger ontwerpen van Raffaello, Michelangelo en Giulio Romano, een
begaafde leerling van Raphael. Manieristen werden de laatsten genoemd, en ze
waren niet alleen in staat het idee van een villa suburbana te evenaren, maar om
er nieuwe vormen aan te geven. Raphael had, in samenwerking met Romano,
een meesterwerk afgegeven met de Villa Madama bij Rome. Samen hadden de
heren als eersten een kijkje genomen in de onder ruïnes begraven kamers van
Nero’s Gouden Huis, en daar menig idee opgedaan voor decoraties, die ze in de
Villa Madama toepasten. Romano kreeg met de opdracht voor de bouw van het
Palazzo Te de kans om het op zijn eigen manier nóg mooier te doen.
Voor de kennismaking met het paleis dank ik de boeken van Peter en Linda
Murray. Wat ik nu ga beschrijven heb ik ook zelf gezien. Kom om te beginnen
eens op de binnenplaats staan, omringd door de vier muren van een carré. De
gevels hebben ieder in het midden een poort, een enkele, of in twee gevallen
een drievoudige. De verschillende elementen waaruit de gevels opgebouwd
zijn: grote poort, groot raam, nis, kleine poort. klein raam, zijn dezelfde, maar
steeds anders gerangschikt, als versregels in een lied.
Drie van de vier poorten leiden naar een buitengevel van het paleis, en daar
vind je een werkelijk superieur voorbeeld van Giulio’s variatiekunst. Drie
gevels doen eraan mee. Hun ritme van bredere en smallere traveeën lijkt veel op
elkaar, maar de stijl waarin ze uitgevoerd zijn is zeer verschillend. Neem eerst
de hoofdingang (niet de huidige toegang, die is één hoek verder). Als je Italiaanse
paleizen gewend bent, weet je dat de onderdelen van de gevel - een rij bogen,
daarop horizontaal een architraaf, daarop pilasters en raamposten - duidelijk
van elkaar gescheiden, zelfstandige elementen zijn. Zo heeft Bramante, één van
de grondleggers van de Renaissance bouwkunst, het voorgeschreven. Maar in
déze gevel is alles anders. De architraaf en de pilasters vormen samen een netwerk
van horizontale en verticale lijnen, en de pedimenten van de ramen vlechten zich
daar ook in. Het is een spel dat alle klassieke regels schendt, en juist daardoor
iets nieuws schept. Echt mooi vind ik dat het ritme van de pilasters zich naar de
uiteinden toe verdicht, zodat de lengte van de gevel goed gedefiniëerd is in plaats
van zomaar ergens op te houden:
Rechts om de hoek vind je de tweede gevel. Die verschilt, qua indeling, niet
zoveel van de vorige, De verschillen komen vooral doordat hij maar één poort
heeft. Hij oogt neutraler, minder nors dan de hoofdingang. Je zou hem kunnen
opvatten als de expositie van het hoofdthema:
De grootste verrassing komt met de gevel aan de tuinkant. Niets doet op het
eerste gezicht herinneren aan de andere twee: de grote loggia in het midden, de
bogen met zuiltjes, de grote driehoek boven de loggia of de kleuren. Bij nader
toezien blijkt het ritme volkomen identiek te zijn aan dat van de hoofdingang:
AABBBCB (vanuit het midden). Maar er is nog meer: de bogen van het type B
zijn onderling ongelijk van breedte, en de verticale, witte ‘latten’ die tussen-
muurtjes markeren, zijn weer met een andere regelmaat gestrooid. Het knappe
is dat de complexiteit zich niet aan je opdringt. Pas als je erop gaat letten
verraadt hij zich. Het is bijna zoals Godfried Bomans ooit schreef: een
muziek die je niet hoorde, maar die je gemist zou hebben als hij er niet
geweest was:
Maar fijnzinnige architectuur volstaat niet om een oord van plezier te creëren.
Er diende geschilderd te worden, en Giulio Romano voorzag ook daarin. Een
zaal vol met de meest erotische verhalen van Ovidius, en één gevuld met
Apuleios’ geschiedenis van Psyche en Eros. Een ‘zaal van Zon en Maan’ waar
Apollo en Artemis in hun blote billen de twee hemellichamen langs het plafond
mennen. Ook de roem van de familie werd gezongen, want ook dat stimuleert
het libido. Zo is er een zaal met alle emblemen ooit door de Gonzaga gevoerd,
op systematische en kunstzinnige wijze aan de muren geschilderd, en een ‘zaal
der paarden’ waar de edelste rossen van de Gonzaga stoeterij afgebeeld zijn. En
nog veel meer. Romano’s tour de force is de Sala dei Giganti, de zaal der
reuzen, waar in één fantastisch trompe l’oeuil de giganten de hemel bestormen
en door de goden afgeweerd worden met geworpen rotsblokken en Zeus’
bliksem. Tientallen goden doen eraan mee of kijken uit hemelse vensters neer
op het verloop van de strijd. Het lijkt me dat de reuzen flink op hun falie
krijgen, verpletterd door stenen of klemgeraakt in instortende muren. De
Gonzaga zullen wel geweten hebben wie ze met de reuzen identificeerden! En
de ’goden’ waren zij natuurlijk zelf.
Stel je daarbij de tuinen maar voor, want die zijn helaas verdwenen. Er resten
wat slecht geschoren gazons. Een aspect dat ik niet begrijp is dat met al die
decoraties de lagere delen van de kamermuren leeg en witgekalkt zijn. Hingen er
ooit draperieën, of stonden er sofa’s en stoelen, spinetten, theorbes en vedels?
Of liepen de edelen en hun courtisanes in zulke prachtige kleren rond dat ze
tegen een witte muur gezien wilden worden? Hopelijk zal een deskundige me
dat eens kunnen uitleggen. Het museum op de eerste verdieping gaf me er geen
uitsluitsel over.
Kerken.
Behalve paleizen heeft Mantua meer te bieden. Bijvoorbeeld een paar heel
bijzondere kerken. De oudste is de zogenaamde Rotonda, een rond kerkje uit
eind 11de eeuw. Als je het ziet staan, puntgaaf uitgevoerd in baksteen, met zijn
fijne pilasters en geschulpte bovenranden, en met pannen gedekt, geloof je niet
dat het ooit bedolven geweest is onder nieuwe bouwsels die er niets mee te
maken hadden, en dat het ontdekt en gerestaureerd moest worden. Binnen vullen
boogjes en gewelfjes de ruimte, beneden een omloopruimte om het midden-
gedeelte en daarboven een rondlopende galerij. Daar moesten in de 11de
eeuw de vrouwen plaatsnemen. Tja, er zijn landen waar dat nóg zo is.
Leon Battista Alberti was één van de allereerste architecten van de Renaissance.
Om de geheimen van de klassieke bouwkust te achterhalen, bestudeerde hij de
resten van Romeinse gebouwen. Twee prototypen interesseerden hem vooral,
omdat ze hem passend leken voor christelijke kerken: het Grieks-Romeinse
tempelfront met zuilen en daarop een driehoekig fronton, en de triomfboog.
Voor Mantua ontwierp hij de kerk van Sant’ Andrea, die overigens pas heel lang
na zijn dood voltooid werd. De voorgevel van de kerk toont een ingenieuze
versmelting van beide motieven. Vier hoge pilasters met Korinthische kapitelen
symboliseren samen met het fronton een tempel. Daartussen zijn de doorgangen
en nissen van de triomfboog geplaatst. Het hoofdportaal wordt geaccentueerd
door twee kleinere pilasters. Knap bedacht, al houdt het geheel iets van het
knip- en plakwerk dat meer van die vroege Renaissance architectuur kenmerkt.
Als je de kerk ingaat, kom je ineens in een heel andere wereld. De ruimte, over
de hele breedte gedekt door één geweldig cilindrisch gewelf, heeft inderdaad
klassieke allure. Het zware deksel rust op enorme pijlers, waartussen zijwaarts
kapellen ingestoken zijn, ieder met ook zo’n gewelf, doch lager. Eens te meer
is duidelijk: het westfront haalt lang niet de grandeur van dit interieur.
De kathedraal van Mantua, net als de hoofdkerk in Rome gewijd aan Sint Pieter, heeft vele
gedaanten gehad. Twee keer is hij uitgebrand; bij andere gelegenheden ging het vooral om
opwaardering. De huidige vorm van het interieur is een evocatie van dat van de oude Sint
Pieter in Rome. Dezelfde Giulio Romano van het Palazzo Te tekende voor het ontwerp. Met
5 beuken en ook nog kapellen langs de zijden is het formaat van deze kerk nogal fors voor een
stadje van nauwelijks 50.000 inwoners, maar ook hier hebben Gonzaga’s flink in de bus
geblazen, net als bij de opdracht voor de Sant’ Andrea trouwens.
Verona.
Ik had niet voor niets een hotel tegenover het station gekozen. Een dagje naar
Verona, bijvoorbeeld, leek een aangename afwisseling. Het contrast bleek
enorm. Verona is een trekpleister, maar heeft dan ook alles te bieden wat een
Italiaanse stad aantrekkelijk maakt: historie, legendes (vraag maar aan
Shakespeare), riante ligging in twee bochten van de rivier Ádige, pleinen, rijke
gevels, een kasteel met museum, en een Romeins theater dat nog redelijk intact
is en gebruikt wordt voor opera-uitvoeringen. Zodra ik uitgestapt was, werd ik
opgenomen in een soort Trotteldrom die zich geheel autonoom naar een trap
leek te bewegen, naar beneden en door een betegelde tunnel tot in de hal. Om de
ribben van een ruim manshoge kubus speelden daar de lichtende pixels van een
reclame, waarvan ik me de inhoud niet kan herinneren, zó overheersend was het
beeld. Na enig zoeken vond ik de uitgang, en was ik ineens weer op bekend
terrein. In plaats van de modernere, regelrechte weg naar het centrum verkoos ik
de stijlvollere Corso Porta Nuova, een brede allee met ruimte voor veel stoep en
bomen. Vroeger moest je daar als voetganger komen via een paar riskante
paadjes, bedreigd door autoverkeer, maar nu is het fijn geregeld met een hele
serie zebra’s. De hotels die hier ooit ruim voorhanden waren, zijn bijna allemaal
verdwenen. Toen ik hier enkele jaren geleden het laatst kwam, had zich één
cafetaria gevestigd met een terrasje op de stoep. Nu was dat aangegroeid tot een
hele serie. Fijn om hier even te pauzeren bij thee en een broodje.
Voor me zat een man met een glas van dat oranje nat dat je tegenwoordig
overal ziet drinken. Ineens kwamen twee politiemannen naar hem toe. Ze stelden
hem vragen, en hij haalde een papier te voorschijn dat hij zorgvuldig in door-
zichtig plastic had verpakt. Ook een soort visitekaartje dat hij als een soort
permit presenteerde. De agenten hielden aan. Om de beurt vuurden ze hun
vragen af; twee tegen één, zo gaan ze meestal te werk. Daarmee putten ze hun
prooi uit; de man werd zichtbaar meer en meer gefrustreerd. Ze hielden het
papier vast alsof het niks waard was, en om de beurt belden ze naar een
onbenoemde bestemming. Uiteindelijk gingen ze met de man naar binnen in het
café. Ze waren daar ook uit gekomen; misschien had de café-houder ze geroepen
omdat hij de man niet vertrouwde. Ze zullen hem wel gearresteerd en afgevoerd
hebben, veel later toen ik er al weer weg was.
Ik slinger in zo’n geval altijd tussen verontwaardiging over de wreedheid
van de politie, en de gedachte dat er echte gevaren bestaan, zeker in een grote
stad, waartegen we gelukkig beschermd worden. Een paar dagen daarvoor
vroeg ik op het stationsplein van Milaan de weg aan een politieagent die
net klaar was met het fouilleren van een van die zwarte jongens die daar
rondhangen. De twee schenen elkaar al te kennen. Waarschijnlijk speelden ze
al lang kat en muis. De agent raadpleegde rustig zijn telefoon, en wees me de
straat die ik zocht. Daarna hernam hij het gesprek met die jongen. Ze verstaan
de kunst om alert te blijven zonder zich op te winden.
Verder naar het centrum toe wordt het drukker. Er staan wat marktkraampjes
langs de straat, en waratje, er is er één bij die strooien hoeden verkoopt!
Daar had ik in Mantua vergeefs naar gezocht, ten koste van een lelijk
verbrande neus. Zo kom ik hoofdgedekt door de poort en op het beroemde
Piazza Bra, met zijn terrassen en prachtige gevels in een ronde lijn daarachter.
Na een paar foto’s om te vieren dat ik hier weer ben, sla ik de straat langs de
stadsmuur in, naar het Castelvecchio dat tevens museum is. Het is hier op straat
even druk als in Leiden alleen op 3 oktober; iedereen geniet van het mooie weer,
inwoner of toerist.
In Italië krijg je in musea korting als je ouder dan 65 of 70 bent. Als ik hier
aan de kassa zeg dat ik 90 ben, gaat er bijna een hoeraatje op. Ze vinden het in
dit land altijd leuk als ze de korting mogen verlenen.
paar jaar in Mantua. Op verzoek van Graaf Vincenzo Gonzaga schilderde hij daar een serie
portretten van voorname vrouwen. Dit zal er één van geweest zijn. Er zijn twee werken van
Jacopo Bellini (1396 - ca.1470), en twee Madonna’s van zijn beroemdere zoon Giovanni
(1430 - 1516). Volgens de gids is de ene echt, de andere minstens uit zijn werk- plaats. Ze
hebben de kenmerken van G. Bellini’s vele Madonna’s: het kindje staat, zit of ligt in
altijd weer andere, originele houdingen, en het spel van de vier handen van moeder en kind is
fascinerend. Mooi is ook een Madonna van Bonsignori uit 1483, die door de stijl van G.
Bellini geïnspireerd moet zijn.
Helaas schijn ik een zaal gemist te hebben met werk van Veronese, Tintoretto, Tiepolo en
Francesco Guardi, allen favorieten van me - è peccato.
Wel geniet ik van de mogelijkheid om uitgebreid de kantelen en borstweringen
van het kasteel te bewandelen. Al die bakstenen vormen leveren leuke kiekjes
op, en ik kan er goed mijn beverige hand aan ondersteunen bij het maken van de
foto’s.
anonieme beeld-houwer, waren ze oorspronkelijk in kleur geschilderd, maar nu bijna puur
wit. Ze stellen de ridder Cangrande I della Scala voor en diens opvolger Mastino II. Dit waren
dan de Scaligeri met wie de Gonzaga’s van Mantua zich verzworen om hun queeste naar
de macht te volbrengen.
‘Cangrande’ (Grote Hond) was niet zomaar een eretitel; hij was Can Francesco
della Scala gedoopt. Een man die Hond heet - het lijkt me in onze tijd onbestaan-
baar, maar misschien waren toen, vanwege de jacht, honden even hooggeëerd als
paarden, en beide meer dan de meeste mensen.
Op de muren van de zalen zaten hier en daar fragmenten van een geometrische
beschildering. Uit hun fragmentarische uitbreiding denk ik af te mogen leiden
dat die versieringen oud zijn, en uit het feit dat ze gespaard zijn dat ze authentiek
zijn. Is hier misschien een voorzichtig antwoord op mijn verbazing over de witte
benedenmuren van het Palazzo del Te? Ik houd het in gedachten.
Brescia.
Ik had in Mantua met plezier de Rotonda, het oude ronde kerkje bezichtigd, en
ik herinnerde me dat de stad Brescia ook zoiets had. In mijn gedachten leken de
twee heel veel op elkaar, en het scheen me interessant toe ze eens in detail met
elkaar te vergelijken. Dus treinde ik over Verona naar Brescia. Hemelsbreed niet
zo ver. Je reist er in twee étappes van driekwartier heen, maar de aansluiting is
pet en dus ben je gauw drie uur onderweg.
Op het station in Brescia bestudeerde ik zorgvuldig een groot stadsplan dat
daar hing. Het leek duidelijk hoe ik moest lopen. Desondanks slaagde ik erin te
verdwalen. Niet ver, maar ik kon het betreffende plein maar niet vinden. Brescia
is niet zo’n gezellige stad; dat had ik vroeger al eens ervaren. Gedurende een
groot deel van mijn wandeling kwam ik geen mens tegen. Dat kwam ook
doordat het druilerig en donker weer was. Aangekomen in het historische
centrum ontwaarde ik slechts enkele haveloze figuren die me aanstaarden met
een air van spinnen in een web. Enkele nette personen die ik de weg probeerde
te vragen, keerden demonstratief het hoofd af, Ze hielden mij blijkbaar voor ook
een landloper. Tenslotte wees een vriendelijk winkelmeisje dat in de galerij iets
aan het luik stond te doen me: “jazeker; hier rechtdoor, dan links en dan ziet u
het al!” En daar zag ik het.
Het areaal met de historische monumenten is hier aanzienlijk, maar heel
compact, verkeersvrij en omzoomd door horecagelegenheden, waarvan de
meerderheid op dit moment dicht was. Er waren nauwelijks bezoekers; ja toch,
een groep met gids, die net een cafeetje ingingen voor een versnapering. Ik had
langzamerhand trek in meer, en versmaadde het. Dan eerst maar even de ronde
kerk in, voordat hij misschien zou sluiten. Op dat moment kreeg ik last van een
gezichtsstoornis van migraineuze aard. Ik nam mijn toevlucht tot een tearoom
die ook niets te eten had, maar me even de rust gaf om de hinder uit te zingen.
Ik weet dat deze aanvallen hooguit een half uur duren. Zo ging het nu ook, en toen
het over was, voelde ik me ineens weer helemaal fris.
Op het eerste gezicht was me al gebleken dat deze ronde kerk helemaal niet zo erg op die
van Mantua lijkt. Weliswaar heeft hij ook een cirkelvormig schip met daaromheen een lager
ambulatorium, maar hij is gebouwd van een witte natuursteen; dat maakt een heel andere
indruk dan de baksteen van Mantua. De centrale cilinder is hier veel hoger en lijkt bovenaan
recht afgesneden, want het dakje ervan kun je vanaf de grond niet goed zien. Eigenlijk lijkt het
geheel meer op een geheimzinnig chemisch fabriekje. Het enige dat aan een kerk doet denken
is het barokke portaal dat van later datum is.
Een en ander wordt duidelijker als ik lees dat het niveau van het plein in de
loop van 10 eeuwen zo sterk opgelopen is, dat de vloer van de kerk een grote
étage lager is komen te liggen. De oorspronkelijke ingang is diep onder de grond
verdwenen. Als je de tegenwoordige deuren ingaat kom je op een plateau
vanwaar lange trappen links en rechts afdalen naar de bodem. Nu begrijp ik
waarom het ambulatorium naar verhouding zo laag lijkt. Het zit meters in de
grond. Het middengedeelte daarentegen is eind 11de eeuw sterk verhoogd om
door middel van meer raampjes wat licht in de binnenruimte te brengen. Als je
goed kijkt kun je nog zien waar het nieuwe stuk begint: van daar áf is de muur
versierd met heel dunne pilastertjes, net als in Mantua. Helemaal bovenaan zit
een smalle band met Romaanse boogjes in terracotta.
Het zijn niet de enige veranderingen die door de eeuwen heen uitgevoerd
zijn. Het kerkje heeft tot in de 18de eeuw gefungeerd als kathedraal, en
bisschoppen kunnen het vaak niet laten om ‘hun’ kerk te verfraaien en
vergroten. Zo zijn hier, onder verschillende prelaten, een heel dwarsschip met
twee grote kapellen en een vergroot presbyterium aangebouwd. Die liggen
allemaal achter de kerk en goeddeels onder de grond.
Wat een prachtige verzameling gebouwen staat hier tezamen! Het Palazzo
del Comune op hoge benen, een eeuwig lange loggia in Venetiaanse stijl,
compleet met ‘toren met de klok’ en, ingevoegd in de muur van de lange
zijde, de wonderschone kleine Loggia van Sansovino!
Het volk bij de zij-ingang van het station bevalt me niet; de kaartjesautomaten nabij de
ingang werken niet goed. Misschien mee geknoeid. Bij uitzondering ga ik naar het loket om te
boeken. Langs dezelfde treinweg keer ik terug naar Mantua. Ik heb geen haast.
(Koenraad Kortmulder, 9 october 2024).
Literatuur:
Peter Murray 1969-1978. The Architecture of the Italian Renaissance. Thames &
Hudson.
Linda Murray 1977. The High Renaissance and Mannerism. Thames & Hudson.
Ugo Bazzarotti (ed.) 2007 - 2021. Palazzo Te Mantua; guide. Skira editore,
Milaan.
Gianni Peretti (ed.) 2011. Verona. Das Museum Castelvecchio; die Sammlung.
Silvana editore.
Anoniem. z.j. The Old Cathedral of Brescia. Cathédral di Brescia..